Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2473

Datum uitspraak2009-04-21
Datum gepubliceerd2009-04-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.607316-08 en 06.802759-06 (vtvv)
Statusgepubliceerd


Indicatie

voorwaardelijk opzet, zwaar lichamelijk letsel


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07.607316-08 en 06.802759-06 (vtvv) (P) Uitspraak : 21 april 2009 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Lelystad. 1. Onderzoek ter terechtzitting Het onderzoek ter terechtzitting heeft in het openbaar plaatsgevonden op 9 december 2008 en 7 april 2009. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. S.B. Kleerekooper, advocaat te Hoenderloo, naar voren is gebracht. 2. Tenlastelegging De verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij op of omstreeks 28 juli 2008 in de gemeente Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans éénmaal, een kopstoot tegen/op het hoofd van [slachtoffer 1] heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, althans indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 28 juli 2008 in de gemeente Lelystad opzettelijk mishandelend een persoon ( te weten [slachtoffer 1]), meermalen, althans éénmaal, een kopstoot tegen/op het hoofd van [slachtoffer 1] heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden. 2. hij op of omstreeks 28 juli 2008 in de gemeente Lelystad [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes in de richting/voor van [slachtoffer 1] (vast)gehouden en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je dood!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking. 3. hij op of omstreeks 05 augustus 2008 te Veenhuizen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), meermalen, althans éénmaal, met een wasrek op/tegen het gezicht en/of de rug en/of de arm(en), althans op/tegen het lichaam van [slachtoffer 2], heeft gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden. 4. hij op of omstreeks 05 augustus 2008 te Veenhuizen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een televisie (merk JVC) en/of een home cinemaset (merk JVC) en/of een koelkast (merk Bosch) en/of een koelvriescombi (merk Bosch) en/of een koffiezetapparaat (merk Profinox) en/of een magnetron (merk Sharp) en/of een waterkoker (merk Tefal) en/of een tosti-ijzer (merk Tefal) en/of een rijstkoker (merk Tefal) en/of een ventilator (merk Troninx) en/of een stofzuiger (merk Henri) en/of een Sony Playstation en/of diverse pannen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Het Poortje, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt. 3. De voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 4. De bewijsoverwegingen 4.1. Vaststaande feiten Ten aanzien van feit 1: [slachtoffer 1] is op 28 juli 2008 aan het werk als groepsbegeleider bij justitiële jeugdinrichting Rentray te Lelystad. Hij is met een groep, waarvan ook verdachte deel uitmaakt in de woonkamer. De groep is klaar met eten en [slachtoffer 1] vraagt aan verdachte of hij de eettafel met een doekje af wil nemen. Verdachte reageert door te zeggen dat dit niet zijn taak is en komt intimiderend op [slachtoffer 1] aflopen. Voordat [slachtoffer 1] het door heeft geeft verdachte hem opzettelijk en met kracht een kopstoot. [slachtoffer 1] verliest hierdoor zijn evenwicht en valt achterover. Door de klap is hij een paar seconden buiten westen. Als gevolg van de klap heeft [slachtoffer 1] een lichte hersenschudding, een tweetal afgebroken tanden, en een zwelling bij zijn bovenlip en neus. Ten aanzien van feit 2: Nadat [slachtoffer 1] op 28 juli 2008 de kopstoot van verdachte heeft gekregen loopt hij naar het kantoor, waar ook zijn collega [X] zich bevindt. [X] loopt vervolgens naar verdachte om hem naar zijn kamer te sturen. Hierop loopt verdachte richting het kantoor en pakt onder andere een mes uit de bestekbak. Verdachte richt dit mes op [slachtoffer 1]. Verdachte schreeuwt meerdere malen in de richting van [slachtoffer 1] “Ik maak je dood!”. Ten aanzien van feit 3 Op dinsdag 5 augustus 2008 is [slachtoffer 2] aan het werk als groepsleider in de Justitiële jeugdinrichting het Poortje te Veenhuizen. Door verdachte, die op dat moment in het Poortje verblijft, wordt hij met een wasrek op zijn arm en rug geslagen. Ten gevolge van de klappen van verdachte heeft [slachtoffer 2] veel pijn opgelopen en heeft hij rode/blauwe plekken. Ten aanzien van feit 4 Nadat verdachte op 5 augustus 2008 [slachtoffer 2] heeft mishandeld begint hij samen met een andere jongen spullen op de groep te vernielen. De volgende goederen zijn door verdachte en medeverdachte vernield: - tv van het merk JVC - JVC home cinema set - Bosch koelkast - Bosch Koelvries combi - Profinox koffiezetapparaat - Sharp magnetron - Tefal waterkoker - Tefal tosti-ijzer - Tefal rijstkoker - Troninx ventilator - Henri rood stofzuiger - Sony playstation 2 - Pannen. 4.2 Het standpunt van het Openbaar ministerie De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 aan verdachte ten laste gelegde. 4.3 Het standpunt van de verdediging De raadsman van verdachte heeft betoogd dat het onder 1 primair aan verdachte ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het enkel toebrengen van een kopstoot rechtvaardigt volgens hem niet de conclusie dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer heeft aanvaard. De feiten 2, 3 en 4 kunnen volgens de raadsman wettig en overtuigend worden bewezen. 4.4 Bespreking van de standpunten Anders dan door de verdediging is betoogd kan de door verdachte aan [slachtoffer 1] gegeven kopstoot, naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de omstandigheid dat de kopstoot met kracht is gegeven en kennelijk zo hard was dat [slachtoffer 1] ten gevolge van die kopstoot achterover viel, even buiten bewustzijn was en onder meer een hersenschudding en een tweetal afgebroken tanden opliep, worden aangemerkt als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft door aldus te handelen de kans, welke kans naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten, dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen, willens en wetens aanvaard. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de onder 2, 3 en 4 aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. 5. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste is gelegd met dien verstande dat: 1. hij op 28 juli 2008 in de gemeente Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een kopstoot tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, 2. hij op 28 juli 2008 in de gemeente Lelystad [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes in de richting van [slachtoffer 1] (vast)gehouden en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je dood”. 3. hij op 05 augustus 2008 te Veenhuizen, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 2], meermalen met een wasrek tegen de rug en de arm van [slachtoffer 2], heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden. 4. hij op 05 augustus 2008 te Veenhuizen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk een televisie (merk JVC) en een home cinemaset (merk JVC) en een koelkast (merk Bosch) en een koelvriescombi (merk Bosch) en een koffiezetapparaat (merk Profinox) en een magnetron (merk Sharp) en een waterkoker (merk Tefal) en een tosti-ijzer (merk Tefal) en een rijstkoker (merk Tefal) en een ventilator (merk Troninx) en een stofzuiger (merk Henri) en/of een Sony Playstation en diverse pannen, toebehorende aan Het Poortje, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt. Van het meer of anders ten laste gelegde wordt verdachte vrijgesproken. 6. Strafbaarheid 1: Poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht. 2: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht 3: Mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. 4: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, beschadigen en onbruikbaar maken, strafbaar gesteld bij artikel 350 van het wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. 7. Oplegging van straf of maatregel De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest, alsmede te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Volgens de verdediging rechtvaardigen de feiten die aan verdachte zijn ten laste gelegd niet de terbeschikkingstelling van verdachte. De verdediging is van oordeel dat de rapportage die zich thans in het dossier bevindt onvoldoende basis biedt voor het gelasten van de terbeschikkingstelling. Voorts heeft de raadsman verzocht aan verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 12 maart 2009; - een de verdachte betreffend pro justitia rapport d.d. 24 maart 2009 uitgebracht door A.C. Bruijns, psychiater en A.T. Spangenberg, klinisch psycholoog en beiden vaste gerechtelijk deskundige bij het Nederlands instituut voor Forensische psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (hierna PBC). - de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier. De voornoemde rapportage houdt als conclusie onder meer het navolgende in. Verdachte heeft medewerking aan het onderzoek consequent geweigerd. Hierdoor is slechts een gebrekkig eigen onderzoek door de rapporteurs zelf mogelijk geweest. Wel kunnen zij op basis van de hen te beschikking gestelde gegevens enkele belangrijke gevolgtrekkingen maken. Het onderzoekende team van het PBC schaart zich achter de eerdere constateringen dat bij verdachte sprake is van intellectuele zwakbegaafdheid. In de kindertijd van verdachte was er sprake van een gedragsstoornis. Bestudering van het strafdossier doet sterk vermoeden dat deze stoornis is overgegaan in een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verdachte blijkt zich niet aan wettelijke regels of maatschappelijke normen te kunnen houden. Hij toont impulsiviteit en prikkelbaarheid en spijtgevoelens zijn niet waarneembaar. De beschikbare gegevens zijn zo eenduidig dat de rapporteurs ook zonder eigen onderzoeksresultaten de eerder gestelde diagnosen van de gedragstoornis en de dreigende ontwikkeling van een antisociale persoonlijkheidsstoornis kunnen onderschrijven. De rapporteurs komen tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Het onderzoek is echter te beperkt om vast te kunnen stellen dat er daadwerkelijk sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Evenmin kunnen de rapporteurs uitspraken doen over de mate van de eventuele doorwerking van de gebrekkige ontwikkeling in de ten laste gelegde feiten. Wel kan worden vastgesteld dat beide aspecten van de gebrekkige ontwikkeling, te weten de gedragsstoornis en de zwakbegaafdheid ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten aanwezig waren. Uit de beschikbare gegevens kunnen ze wel vaststellen dat het verloop van de PIJ-maatregel niet gunstig lijkt te zijn. De behandeling binnen de PIJ-maatregel heeft de ernstige gedragsproblemen bij betrokkene niet kunnen doen afnemen. Bij gebrek aan onderzoeksresultaten kunnen de rapporteurs geen uitspraak doen over de toerekeningsvatbaarheid en over de kans op herhaling vanuit de stoornis. Om die reden wordt afgezien van een gedragskundige advisering over een behandeling of begeleiding in een strafrechtelijk kader. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen dat er ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens over en maakt die tot de hare. De rechtbank overweegt dat in april 2006 over verdachte is gerapporteerd door een psychiater en psycholoog in het kader van Pro justitia rapportage. Zowel de psychiater als de psycholoog schatten de kans op recidive bij gelijkblijvende omstandigheden toen als hoog in. Nu uit de rapportage van het PBC blijkt dat de behandeling binnen de PIJ-setting de ernstige gedragsproblemen bij verdachte niet heeft weg kunnen nemen is de rechtbank mede op basis hiervan van oordeel dat het recidivegevaar thans onverminderd hoog is. Anders dan door de raadsman is betoogd is de rechtbank van oordeel dat zij op grond van de rapportage die zich thans in het dossier bevindt kan beslissen tot oplegging van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Uitgangspunt is dat de rechtbank zich voordat zij overgaat tot de terbeschikkingstelling een advies doet overleggen van twee gedragsdeskundigen van twee verschillende disciplines, waaronder een psychiater die verdachte hebben onderzocht. Nu verdachte echter weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek kan op basis van het derde lid van artikel 37 Sr juncto het derde lid van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht een dergelijk advies achterwege blijven. De rechtbank acht zich op basis van het rapport van het PBC voldoende voorgelicht over de wenselijkheid en noodzakelijkheid van de terbeschikkingstelling van verdachte. De rechtbank is gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de inhoud van bovengenoemde rapportages van oordeel dat de algemene veiligheid van personen en goederen de oplegging eist van de maatregel van terbeschikkingstelling van verdachte met bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank acht een klinische en intensieve behandeling van verdachte noodzakelijk alvorens hij in de samenleving terug kan keren en acht een terugkeer in een PIJ-setting een gepasseerd station, mede gelet op de persoon, de houding en de leeftijd van verdachte, alsmede de aard en de ernst van het bewezen verklaarde in het licht bezien van het behandelingsklimaat en wijze waarop een behandeling in het kader van een PIJ-maatregel plaatsvindt. Voorts acht de rechtbank in dit geval, naast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, oplegging van een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk, omdat de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstig gewelddadig gedrag binnen een justitiële inrichting. Verdachte heeft hierbij twee medewerkers van deze inrichting die naar eer en geweten hun werk deden ernstig mishandeld. De slachtoffers hebben hier niet alleen lichamelijk de gevolgen van ondervonden, ook psychisch heeft het handelen van verdachte op hen een enorme impact gehad. Één van de slachtoffers heeft zich vanwege het handelen van verdachte zelfs genoodzaakt gezien ander werk te zoeken. 8. Vorderingen benadeelde partij De heer [slachtoffer 1] wonende te Lelystad heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van €2231, 80 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering toegewezen kan worden tot een bedrag van € 1724, 30, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging heeft verzocht het bedrag van de immateriële schade lager vast te stellen dan door de benadeelde partij is gevorderd De rechtbank overweegt dat bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de ten laste van verdachte onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1724, 30, bestaande uit een bedrag van €1500,-- aan immateriële schade en een bedrag € 224, 30 aan materiële schade. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 1724, 30 ten behoeve van [slachtoffer 1] De heer [slachtoffer 2] wonende te Veenhuizen heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van €1000,00 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging heeft verzocht het bedrag van de immateriële schade lager vast te stellen dan door de benadeelde partij is gevorderd De rechtbank overweegt dat bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 3 ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van €600,--. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 600,-- ten behoeve van de heer [slachtoffer 2]. 9. Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van de van de politierechter Zutphen van 25 juni 2007 in de zaak met parketnummer 06/802759-06 aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een week zal worden ten uitvoer gelegd, nu verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de inhoud van het vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit. Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig alsnog de tenuitvoerlegging te gelasten van de door de politierechter Zutphen bij vonnis d.d. 25 juni 2007 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een week. 10. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f, 37a, 37b, 57, 45, 285, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. 11. Beslissing Ten aanzien van de tenlastelegging Het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. De rechtbank gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te Lelystad, van een bedrag van € 1724,30 vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop de thans onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten jegens de benadeelde partij werden gepleegd, te weten 28 juli 2008, tot die van de voldoening. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1724, 30, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te Veenhuizen, van een bedrag van € 600,00 vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 3 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 5 augustus 2008, tot die van de voldoening. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 600,00, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging De rechtbank wijst de vordering toe. De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 06/802759-06 bij vonnis van de politierechter Zutphen d.d. 25 juni 2007 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf, te weten één week gevangenisstraf. Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. M.A.A. ter Meer-Siebers en W.F. Roelink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2009.