Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH2645

Datum uitspraak2009-02-03
Datum gepubliceerd2009-02-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.607251-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geldigheid dagvaarding, Medeplegen


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07.607251-08 Uitspraak: 3 februari 2009 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H. Bos, advocaat te Amsterdam. De officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) VOORVRAGEN De raadsvouw van verdachte heeft betoogd dat de dagvaarding ten aanzien van het eerste feit nietig dient te worden verklaard nu deze onvoldoende feitelijk en duidelijk is. De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank overweegt daartoe dat in de tenlastelegging voldoende feitelijk en ook duidelijk is omschreven waaruit de valsheid van de passen en het gebruik daarvan heeft bestaan. Gedurende het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank overigens niet gebleken dat daarover bij de verdachte onduidelijkheid heeft bestaan. BEWIJS De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte weliswaar een vermoeden had dat zijn vrienden strafbare feiten pleegden en dat hij op 23 juli 2008 in Lelystad in de buurt was toen er gepind werd met de valse passen, maar dat dit niet voldoende is om te kunnen spreken van medeplegen zoals verdachte ten laste is gelegd. Het enige wat verdachte verweten kan worden is dat hij niet heeft ingegrepen. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Medeplegen vereist een bewuste en nauwe samenwerking. Dit houdt in dat de medeplegers met opzet samenwerken tot het verrichten van de strafbare gedraging. Het opzet van de medepleger moet op zowel de samenwerking als op de te verrichten gedraging zijn gericht. De medeplegers zijn strafbaar voor elkaars gedragingen voor zover deze binnen hun gezamenlijk (voorwaardelijk) opzet kunnen worden gebracht. Medeverdachten [X] en [Y] hebben bekend dat zij in de vroege ochtend van 23 juli 2008 bij de ABN AMRO te Lelystad geld hebben opgenomen met valse betaalpassen. Getuige [X] ziet verdachte in de vroege ochtend van die 23e juli samen met hen en nog een vierde persoon, [Z], in de auto zitten. Hij ziet dat verdachte samen met de anderen uit de auto stapt. Even later ziet hij de vier mannen naast elkaar bij de pinautomaten staan. Hij ziet drie van de mannen bij een pinautomaat staan en de vierde man houdt de omgeving in de gaten. De mannen stappen vervolgens weer in de zelfde auto en als zij worden aangehouden wordt bij ieder van hen een aanzienlijk geldbedrag aangetroffen. In de auto waarin de vier mannen reden worden voorts 35 valse betaalpassen (met daarop vermeld de betreffende pincodes) aangetroffen. Uit de voorgaande feiten en omstandigheden volgt dat verdachte ter uitvoering van een gezamenlijk plan zo nauw en volledig met anderen heeft samengewerkt dat hij het onder 1 en 2 ten laste gelegde tezamen en in vereniging met die anderen heeft begaan. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat indien het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde bewezen kan worden dit niet het misdrijf van artikel 232 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht oplevert, nu het aanbieden van de passen aan een pinautomaat geen gebruik maken in de zin van artikel 232 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht is. Het misdrijf is daarmee immers niet voltooid. Daarvoor is nodig dat ook de pincode wordt ingetoetst en het geld uit de automaat wordt gehaald. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt dat bij het aanbieden van de pas aan de automaat op zich zelf reeds sprake is van het gebruik maken van de pas. Het bewezene levert op: 1. Medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een valse pas als ware deze echt en onvervalst, strafbaar gesteld bij artikel 47 en 232 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. 2. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, strafbaar gesteld bij artikel 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat bij deze strafbare feiten sprake is van een voortgezette handeling als bedoeld in het eerste lid van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat in aanmerking genomen dat verdachte de feiten puur uit winstbejag heeft gepleegd. Door zijn handelwijze heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op het vertrouwen van de consument in zowel het betaalnetwerk als de pinpas. Daarnaast heeft de handelwijze geleid tot financiële schade voor de Nederlandse banken. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Verdachte is, in tegenstelling tot zijn medeverdachten, niet betrokken geweest bij het skimmen van de passen. Zijn rol is beperkt gebleven tot het gebruik maken van de geskimde passen op 23 juli 2008. De rechtbank is van oordeel dat de onder de nummers 2 tot en met 7 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen dienen te worden verbeurdverklaard. De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende, onder de nummers 1 en 8 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde, voorwerpen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. De rechtbank verklaart verbeurd de onder de nummers 2 tot en met 7 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen. De rechtbank gelast de teruggave van de onder de nummers 1 en 8 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen vermelde voorwerpen aan de verdachte. Aldus gewezen door mr. H.M. Schaak, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en G. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2009. Mr. G. Neppelenbroek voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.