Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5497

Datum uitspraak2008-11-27
Datum gepubliceerd2008-11-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/510168-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank heeft een 64-jarige verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, ter zake doodslag middels messteken.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector strafrecht parketnummer: 11/510168-08 [P] vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 november 2008 in de strafzaak tegen [verdachte], geboren in Ardahan (Turkije), [adres en woonplaats], thans gedetineerd in de P.I. PI Zuid West - De Dordtse Poorten, te Dordrecht. Raadsman mr. S. Urcun, advocaat te Rotterdam 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 november 2008, waarbij de officier van justitie mr. D. van der Sluis en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij, die ter terechtzitting is toegelicht door mr. C. Wendenburg. De weduwe van het slachtoffer heeft gebruik gemaakt van het spreekrecht. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: Feit 1: [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Feit 2: een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad, waardoor hij de Wet wapens en munitie heeft overtreden. Feit 3: een traangasspuitbus voorhanden heeft gehad, waardoor hij de Wet wapens en munitie heeft overtreden. 3 De voorvragen De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. 4 De beoordeling van het bewijs 4.1 Het standpunt van de officier van justitie Mr. D. van der Sluis acht wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte alle drie de aan hem ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Voor wat betreft feit 1, concludeert zij dat sprake is van doodslag, omdat er bij verdachte geen sprake was van voorbedachte rade. Het slachtoffer is overleden als gevolg van verwondingen, die hij door meerdere messteken van verdachte heeft opgelopen. Het toebrengen van deze messteken is door meerdere getuigen gezien. Op het mes van verdachte is bovendien DNA van [slachtoffer] aangetroffen. Met betrekking tot de feiten twee en drie, baseert de officier van justitie zich op de processen-verbaal van de doorzoeking in de woning van verdachte en het proces-verbaal van de technische recherche, waaruit blijkt, dat het aangetroffen pistool en de bijhorende munitie en het CS-spuitbusje wapens en munitie in de zin van de Wet wapens en Munitie zijn. 4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging laat de feiten 2 en 3 onbesproken en stelt dat er geen aanwijzingen zijn voor moord, aangezien er geen sprake is van voorbedachte rade. VoortsWel is de verdediging van mening dat er sprake is van primair noodweer, subsidiair noodweerexces en meer subsidiair putatief noodweer. De verdediging stelt hiertoe, dat verdachte een oudere man is van – toen- 63 jaar met een slechte gezondheid. Het slachtoffer (hierna te noemen: ‘[slachtoffer]’) was jonger en fitter dan verdachte. De confrontatie vond plaats in een afgesloten ruimte met afgeplakte ramen en veel rommel. Verdachte had [slachtoffer] daar niet verwacht en schrok. [Slachtoffer] rende, dreigend en schreeuwend op verdachte af, sloeg hem en pakte een mes. Verdachte was in paniek en kon geen kant op. In een impulsieve en acute reactie heeft verdachte gestoken. Ook indien [slachtoffer] niet echt een mes bij zich had, mocht bij verdachte de angst om door [slachtoffer] gestoken te worden leiden tot het pakken van zijn mes en het daarmee steken, gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval. 4.3 Het oordeel van de rechtbank Feit 1 Op 22 april 2008 overleed het slachtoffer [slachtoffer] in het ziekenhuis te Dordrecht. Uit het sectierapport komt naar voren, dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van verwondingen die waren veroorzaakt door ‘multipele steek- en snijletsels’. Op 21 april 2008 trof verdachte [slachtoffer] aan in zijn leegstaande cafépand aan de Spuiboulevard in Dordrecht . Verdachte was daar samen met getuige [getuige 1]. Getuige [getuige 1] verklaart dat [slachtoffer] verdachte tegemoet kwam lopen en hoorde hem zeggen dat verdachte weg moest gaan. Hij zag dat [slachtoffer] zich vervolgens wat afwendde. Het volgende dat hij zag, was dat verdachte met [slachtoffer] vocht en hem met zijn rechterhand aan de rechterkant van zijn nek aanraakte. In de hand van verdachte, op de plaats waar deze bij de hals van [slachtoffer] was, zag hij iets met een aluminiumachtige doffe kleur . Getuige [getuige 2] verklaart dat op 21 april 2008 te Dordrecht twee mannen aan elkaar rukkend en trekkend het pand aan de Spuiboulevard uitkwamen. Hij verklaart dat er één man flink bloedde en dat de ander een mes vast hield. Hij verklaart, dat de bloedende man op straat ging zitten en even later ging liggen. Hij heeft de politie gezegd dat de dader van de steekpartij aan de overkant van de straat stond . De politie bevestigt, dat verdachte op 21 april 2008 is aangehouden op aanwijzing van getuige [getuige 2] . Bij zijn aanhouding op 21 april 2008 wordt in de rechterzak van verdachte een knipmes met daarop bloed aangetroffen . Van dit mes worden foto’s gemaakt, verdachte verklaart dat dit zijn mes is . Het mes wordt opgestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut. Daar wordt geconstateerd, dat op het lemmet van het mes bloed is aangetroffen dat van [slachtoffer] afkomstig is . De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden af, dat verdachte op 21 april 2008 te Dordrecht [slachtoffer] letsel heeft toegebracht, waaraan [slachtoffer] op 22 april 2008 te Dordrecht is overleden. Met betrekking tot de ten laste gelegde moord, is de rechtbank, van oordeel, dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van moord te komen. Uit niets blijkt, dat verdachte een vooropgezet plan had om het slachtoffer om het leven te brengen. Verdachte ging naar het pand toe om zijn civiele advocaat de riolering en vetput te laten zien en was er niet van op de hoogte dat het slachtoffer daar aanwezig zou zijn. Er is onvoldoende bewijs om aan te nemen, dat verdachte een moment van reflectie of kalm en rijp beraad heeft gehad, alvorens hij tot zijn daden kwam. Er is onvoldoende reden om aan te nemen, dat verdachte al voor 21 april 2008 van plan zou zijn geweest om [slachtoffer] te doden. Dit kan weliswaar uit enkele getuigenverklaringen worden afgeleid, maar wordt in andere verklaringen juist tegengesproken. De rechtbank verwerpt het verweer dat verdachte zou hebben gestoken uit tot noodweer of noodweerexces. De verdediging heeft gesteld, dat [slachtoffer] verdachte heeft geslagen en hem met een rood/beige kleurig mes heeft bedreigd. Deze stellingen vinden geen steun in het dossier. Getuige [getuige 1] heeft bovendien verklaard, dat [slachtoffer] zich van verdachte afwendde en op het punt leek te staan 112 te bellen. Gelet op de gedetailleerde verklaringen van [getuige 1] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, dat [getuige 1] niet verder dan twee of drie meter van hem verwijderd stond, passeert de rechtbank de stelling van de verdachte, dat [getuige 1] niets gezien kan hebben van hetgeen tussen hem en [slachtoffer] plaatsvond. Nu bovendien in het pand en de kleding van [slachtoffer] het door verdachte beschreven mes niet is aangetroffen, is de stelling dat hij door [slachtoffer] werd aangevallen op geen enkele manier aannemelijk geworden. Nu de rechtbank van oordeel is dat [slachtoffer] zich van verdachte heeft afgewend, is ook niet aannemelijk dat de verdachte de indruk kon hebben dat [slachtoffer] hem wilde aanvallen. Voor zover de verdediging naar voren heeft gebracht dat de rechtbank acht dient te slaan op de hevige gemoedsbeweging bij verdachte die mede door het slachtoffer zou zijn veroorzaakt, waardoor sprake zou zijn van een putatieve noodweersituatie, mist dit verweer dan ook feitelijke grondslag. Feiten 2 en 3 Op 21 april 2008 is in de woning van verdachte te Dordrecht een pistool aangetroffen en in beslaggenomen. Bij dit pistool was een losse patroonhouder aanwezig met daarin negen patronen. Zowel het pistool als de bijbehorende patronen zijn onderzocht door de politie. Uit dit onderzoek is gebleken, dat het wapens en munitie vallend onder de Wet wapens en Munitie betreft. Op 22 april 2008 vond een doorzoeking plaats in de woning van verdachte te Dordrecht. Hierbij is een doosje met 20 patronen munitie 7.65 in beslag genomen en een busje CS spray, merk bodyguard. Op 26 mei 2008 zijn de CS spray en de 20 kogelpatronen door de politie onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken, dat zowel de munitie als de traangasspuitbus onder de Wet wapens en munitie vallen. Verdachte is meerdere malen gehoord over de aangetroffen wapens en munitie in zijn woning, maar heeft geweigerd hierover een verklaring af te leggen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de aangetroffen wapens en munitie voorhanden heeft gehad, nu deze in zijn woning zijn aangetroffen en verdachte geen uitleg heeft gegeven, die tot een andere conclusie zou kunnen of moeten leiden. 4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte: 1. op 21 april 2008 te Dordrecht opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, die [slachtoffer] meermalen, met kracht met een mes, in zijn gezicht en in zijn hoofd en in zijn hals en in zijn borst en in zijn buik en in zijn linkerbil, gestoken tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] (op 22 april 2008) is overleden; art 287 Wetboek van Strafrecht 2. (incident 3) op 21 april 2008 en 22 april 2008 te Dordrecht, een vuurwapen van categorie III, onder 1, in de vorm van een pistool, te weten een pistool (merk Browning) en munitie van categorie III, te weten 9 patronen (kaliber 7,65 mm) (in een patroonhouder) en 20 (andere) patronen (kaliber 7,65 mm) voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; 3. (incident 3) op 22 april 2008 te Dordrecht, een wapen van categorie II, onder 6, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met traanverwekkende en soortgelijke stoffen, in de vorm van een traangasspuitbus, te weten een spuitbus (merk: Euro-Paralisant, opschrift: Original CS-gas, BODY-GUARD, Reizstoff CS-gas, Inhalt 40 ml), voorhanden heeft gehad; De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op: FEIT 1 DOODSLAG FEIT 2 HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE, MEERMALEN GEPLEEGD FEIT 3 HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE 6 De strafbaarheid van verdachte 6.1 Het rapport van de deskundige Uit het door drs. J.F.L.M. van Kemenade, gezondheiszorgpsycholoog, over verdachte uitgebrachte rapport van 4 juli 2008 komt onder meer het navolgende naar voren: 2. Is betrokkene lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en zo ja, hoe is dat in diagnostische zin te omschrijven? “Verdachte lijdt niet aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De persoonlijkheidsstructuur is zwak, maar niet gestoord. Een intelligentietest geeft aan dat hij op zwakbegaafd niveau functioneert (IQ van 75). Dat lijkt meer samen te hangen met het nooit hebben gevolgd van een schoolopleiding dan dat verdachte daadwerkelijk zwakbegaafd zou zijn. Zijn levensloop en de manier waarop hij op de onderzoeker over komt, maakt zwakbegaafdheid onwaarschijnlijk.” 4. Beïnvloedde de eventuele ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens betrokkenes gedragskeuzes ten tijde van het ten laste gelegde (zodanig dat dat mede daaruit verklaard kan worden)? “Niet zozeer de ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van verdachte’s geestvermogens beïnvloedde zijn gedragingen en gedragskeuzes ten tijde van het ten laste gelegde. Wel speelde zijn zwakke persoonlijkheidsstructuur daarbij een rol.” 5c Welke conclusie aangaande de toerekeningsvatbaarheid op grond hiervan te adviseren is? “Verminderd toerekeningsvatbaar.” 6.2 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank volgt het rapport van de deskundige Van Kemenade niet. Op grond van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht kan alleen gesproken worden van een verminderde toerekeningsvatbaarheid op grond van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van iemands geestvermogens. In deze zaak is daarvan volgens de deskundige geen sprake, gelet op zijn conclusie als beschreven onder antwoord 2. “Verdachte lijdt niet aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De persoonlijkheidsstructuur is zwak, maar niet gestoord. Een intelligentietest geeft aan dat hij op zwakbegaafd niveau functioneert (IQ van 75). Dat lijkt meer samen te hangen met het nooit hebben gevolgd van een schoolopleiding dan dat verdachte daadwerkelijk zwakbegaafd zou zijn. Zijn levensloop en de manier waarop hij op de onderzoeker over komt, maakt zwakbegaafdheid onwaarschijnlijk.” De door de deskundige opgesomde factoren in het leven van verdachte, die maken dat hij zich minder goed staande kan houden in de Nederlandse maatschappij, voldoen niet aan voornoemd wettelijk criterium. Naar het oordeel van de rechtbank is van verminderde toerekeningsvatbaarheid bij verdachte geen sprake. De feiten worden verdachte daarom volledig toegerekend. Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare fei¬ten. 7 De strafoplegging 7.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. 7.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft, zoals onder 4.2 uiteengezet, geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging vanwege noodweer, dan wel noodweerexces, dan wel putatief noodweer, welk verweer onder 4.4 door de rechtbank is verworpen. 7.3 Het oordeel van de rechtbank Door het steken met het mes in het lichaam van [slachtoffer] heeft verdachte aan hem het meest kostbare bezit, zijn leven, ontnomen. Verdachte heeft daarnaast ook de nabestaanden van [slachtoffer] onbeschrijfelijk en onherstelbaar leed toegebracht, zoals ter terechtzitting uit de verklaringen van de weduwe, door haar voorgelezen, is gebleken. Het behoeft daarnaast geen betoog dat door een dergelijk misdrijf de rechtsorde ernstig wordt geschokt. Verdachte is volledig toerekeningsvatbaar, maar heeft wel een zwakke persoonlijkheidsstructuur en hij heeft in een waas gehandeld. De rechtbank houdt hier rekening mee. Hoewel de steekpartij overdag heeft plaatsgevonden in het bijzijn van getuigen, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om hoger te straffen dan conform de oriëntatiepunten voor rechtbanken, waarin de sanctie voor doodslag op 8 jaren is bepaald. Een doodslag heeft immers altijd een grote impact op de maatschappij en betrokkenen. De rechtbank houdt rekening met de onder twee en drie ten laste gelegde feiten en neemt deze mee in haar strafbepaling. Het is een feit van algemene bekendheid, dat het in omloop zijn van wapens, voor maatschappelijke onrust zorgt. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op het door verdachte begane feit niet anders kan worden gereageerd dan door oplegging van een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van de tijd, die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. 8 Het beslag De rechtbank zal de onttrekking aan het verkeer gelasten van het knipmes, het busje gas Bodyguard, de 20 stuks munitie 7.65 kaliber, het pistool 7.65 kaliber en de 9 bijbehorende patronen omdat dit inbeslaggenomen voorwerpen betreft met behulp waarvan de feiten zijn begaan en deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of met het algemeen belang. 9 De benadeelde partijen De benadeelde partij [benadeelde partij 1], vordert een schadevergoeding van EUR 117.196,06 ter zake van feit 1. De benadeelde partijen [benadeelde partij 2]en [benadeelde partij 3] , Dordrecht vorderen elk een schadevergoeding van EUR 10.500,- ter zake van feit 1. De benadeelde partijen zijn ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C. Wendendurg, die de vorderingen heeft toegelicht. 9.1 Het standpunt officier van justitie De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van mevrouw [benadeelde partij 1] en niet-ontvankelijkheid van haar voor wat betreft het restant van de vordering. De kosten gemaakt in verband met de uitvaart van de heer [slachtoffer] in Egypte, de kosten in verband met de rouwadvertentie, de benzinekosten, het voorschot voor het urnengraf met de tegel in Nederland, het voorschot voor de eigen bijdrage bijzondere zorg, de kosten van de informatieverschaffing van de huisarts en de kosten voor rechtsbijstand (posten 1t/m5, 9 en 12 dienen te worden toegewezen op grond van het bepaalde in artikel 6:108 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Deze posten zijn voldoende onderbouwd. De verzochte voorschotten voor de shockschade en de bijdragen in de kosten van levensonderhoud voor mevrouw [benadeelde partij 1] zijn niet eenvoudig van aard. De grens tussen shockschade en affectieschade is moeilijk te trekken net als de hoogte van eventuele shockschade en gemist inkomen over de eerstkomende drie jaren. De rechtsbijstandskosten (post 12) kunnen niet worden betrokken bij de schadevergoedingsmaatregel, aangezien zij niet onder het begrip schade vallen. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [benadeelde partij 2]en [benadeelde partij 3]in hun vorderingen. Deze vorderingen betreffen shockschade en zijn niet eenvoudig van aard. 9.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging meent dat de vorderingen van de benadeelde partijen primair dienen te worden afgewezen, nu naar mening van de verdediging een ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. Subsidiair stelt de verdediging, dat de posten met betrekking tot de bijdrage voor de kinderen, de shockschade, het voorschot bijdrage levensonderhoud en de kosten informatieverstrekking huisarts (posten 6 t/m 9) niet eenvoudig van aard zijn. De shockschade kan bovendien alleen worden toegewezen bij directe waarneming en mevrouw [benadeelde partij 1] komt volgens het dossier in aanmerking voor een nabestaandenuitkering. Voor wat betreft de uitvaartkosten en de kosten voor de rouwadvertentie en het voorschot voor het urnengraf met tegel (posten 1, 2 en 4) geldt dat het een keuze van de benadeelde partij is geweest om dit alles duurder te regelen, dan waarvoor [slachtoffer] verzekerd was. Ook hier dient de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard te worden. Hetzelfde geldt voor rechtsbijstandskosten (post 12). De benadeelde partij mevrouw [benadeelde partij 1] had zich bij kunnen laten staan op basis van een zogeheten toevoeging, maar heeft zelf gekozen om haar advocaat te betalen. 9.4 Het standpunt van de benadeelde partij Namens de benadeelde partijen heeft mr. C. Wendenburg de vordering toegelicht. In reactie op de stelling van de verdediging, verklaart zij dat voor shockschade niet verplicht is, dat er sprake is van directe waarneming van de feiten. Ook het zien van een slachtoffer vlak na de feiten en met de gevolgen geconfronteerd worden, valt onder shockschade. Deze schade heeft de benadeelde partij onderbouwd met een brief van mevrouw M.L.P. ten Damme, Gespecialiseerd Verzorgende van Stichting Internos. De shockschade is hiermee voldoende aangetoond. Zij wijst erop, dat shockschade een juridisch begrip is en geen medisch begrip. Subsidiair verzoekt zij de verzochte bedragen ten behoeve van de shockschade van mevrouw [benadeelde partij 1] en de beide kinderen toe te wijzen naar maatstaf van redelijkheid en billijkheid. 9.4 Het oordeel van de rechtbank Nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd zijn de benadeelde partijen in zoverre ontvankelijk in hun vorderingen. De rechtbank is met betrekking tot de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1] van oordeel dat de niet door de verzekering vergoede kosten voor de uitvaart ter hoogte van EUR 930, 74 (post 1), de kosten voor de rouwadvertentie van EUR 100,01 (post 2), de kosten voor de eigen bijdrage van de bijzondere zorg van EUR 201,60 (post 5) en de kosten voor informatieverstrekking door de huisarts van EUR 37,70 (post 9) rechtstreeks voortvloeien uit het handelen van verdachte en voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank zal deze onderdelen toewijzen. De benzinekosten van EUR 73,51 (post 3) in verband met het ziekenhuisbezoek en het regelen van de uitvaart zijn door de verdediging onweersproken gelaten en zullen eveneens worden toegewezen. Het gevorderde bedrag van EUR 1.465,- (post 4) voor het urnengraf met tegel, zal worden toegewezen tot een bedrag van EUR 1.000,-. Een dergelijk bedrag is benodigd voor de aanschaf van het graf. Naar mening van de rechtbank kan het restant van de vordering niet eenvoudig worden vastgesteld. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre er sprake is van shockschade van de benadeelde partij en wat de gemiste bijdrage van het slachtoffer in de kosten van levensonderhoud voor de benadeelde partij en haar gezin is. De benadeelde partij zal derhalve met betrekking tot deze posten (posten 6, 7 en 8) niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kan zich hiervoor tot de burgerlijke rechter wenden. In totaal wijst de rechtbank ter zake van materiële schade een bedrag van EUR 2.343,56 toe en legt hiervoor de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren in haar vordering, die zij slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De verzochte kosten voor de rechtsbijstand zijn gebaseerd op het kantonliquidatietarief. Gelet op de toewijzing van EUR 2.343,56, zal de rechtbank EUR 300,- toewijzen ter zake van de rechtsbijstandskosten. De benadeelde partijen [benadeelde partij 3]en [benadeelde partij 2] zijn niet ontvankelijk in hun vorderingen, nu ook deze gebaseerd zijn op de niet eenvoudig vast te stellen shockschade. 10 De wettelijke voorschriften De opgelegde straf en maatregelen berusten op de artikelen 24C, 36c, 36f, 57, 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. 11 De beslissing De rechtbank: verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.4 van dit vonnis; verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert; verklaart de verdachte hiervoor strafbaar; veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf van 8 jaren; beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: het knipmes, pistool, busje traangas en de 9 en 20 patronen munitie. ten aanzien van feit 1 veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij mevrouw [benadeelde partij 1] , van EUR 2.343,56, ter zake van materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag waarop de desbetreffende schades zijn geleden tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op EUR 300,-; verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht; legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 2.343,56 ten behoeve van mevrouw [benadeelde partij 1] ; beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 41 dagen, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft; bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2]niet-ontvankelijk in haar vordering van EUR 10.500,- en bepaalt dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht; verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3]niet-ontvankelijk in zijn vordering van EUR 10.500,-, bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Duinhof voorzitter, mr. F.L.J.M. Heijnen en mr. L.C. van Walree rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.C. Schroeijers griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 november 2008. Buiten staat mr. F.L.J.M. Heijnen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen. Bijlage: 1. hij op of omstreeks 21 april 2008 te Dordrecht opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn gezicht en/of in zijn hoofd en/of in zijn hals en/of in zijn nek en/of in zijn borst en/of in zijn buik en/of in zijn (linker)bil, althans in zijn lichaam gestoken tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] (op 22 april 2008) is overleden; art 287 Wetboek van Strafrecht 2. (incident 3) hij op of omstreeks 21 april 2008 en/of 22 april 2008 te Dordrecht, een vuurwapen van categorie III, onder 1, in de vorm van een pistool of revolver, te weten een pistool (merk Browning) en/of munitie en/of munitie van categorie III, te weten 9 patronen (kaliber 7,65 mm) (in een patroonhouder) en/of 20 (andere) patronen (kaliber 7,65 mm) voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; 3. (incident 3) hij op of omstreeks 21 april 2008 en/of 22 april 2008 te Dordrecht, een wapen van categorie II, onder 6, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met traanverwekkende en soortgelijke stoffen, in de vorm van een traangasspuitbus, te weten een spuitbus (merk: Euro-Paralisant, opschrift: Original CS-gas, BODY-GUARD, Reizstoff CS-gas, Inhalt 40 ml), voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;