Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF1924

Datum uitspraak2008-09-23
Datum gepubliceerd2008-09-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/710392-08 en 08/770981-06 (tul)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft onder invloed van alcohol als bestuurder van een morrijtuig deelgenomen aan het verkeer en is vervolgens met een veel te hoge snelheid tegen een in de berm van de H. Roland Holstlaan te Almelo staande boom gebotst. Hij reed met ongeveer 90 km/u, waar 50 km/u was toegestaan. Eén van de overige drie inzittenden van het voertuig is tengevolge van de botsing overleden. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van roekeloos rijgedrag van verdachte. De rechtbank Almelo veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 24 maanden onvoorwaardelijk en tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de tijd van vijf jaren onvoorwaardelijk. Bovendien wordt een bij vonnis van 15 februari 2007 aan verdachte opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van drie maanden, thans tenuitvoergelegd.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Parketnummers: 08/710392-08 en 08/770981-06 (tul) STRAFVONNIS Uitspraak: 23 september 2008. De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen: [verdachte], geboren in [Turkije] in [1978], thans gedetineerd, terechtstaande -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting- terzake dat: hij in/op of omstreeks (de nacht van) 8 juni 2008 (op) en/of 9 juni 2008, in de gemeente Almelo, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Henriette Roland Holstlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl hij, verdachte, onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde, met een snelheid van (ongeveer) 90 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, althans met een snelheid die -gezien de verkeerssituatie ter plaatse- te hoog was, op die weg gereden en/of het door hem bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle gehad en/of is hij, verdachte, niet voortdurend in staat geweest de handelingen te verrichten die van hem werden vereist en/of kon hij het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand brengen binnen de afstand die hij kon overzien en/of heeft hij, verdachte, (telkens) de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig verhoogd en/of heeft/is hij, verdachte (vervolgens) de macht over het stuur verloren en/of is (vervolgens) dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig op/over de weg beginnen te slingeren/te tollen, althans heeft/is hij, verdachte de controle over dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig verloren en/of is hij, verdachte, (vervolgens) met dat door hem bestuurde motorrijtuig op/tegen een (aldaar staande) boom gebotst, waardoor een ander (te weten één van de inzittenden van dat motorrijtuig), genaamd [slachtoffer], werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, immers bedroeg het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,55 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed; Gezien de stukken; Gelet op het onderzoek ter terechtzitting; Gehoord de vordering van de officier van justitie; Gelet op de verdediging door en namens verdachte gevoerd; De rechtbank heeft de eventuele in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring. Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad. Door de raadsman van verdachte is ondermeer betoogd dat de bloedproef niet volgens de regels bij verdachte is afgenomen en aldus niet voor het bewijs gebruikt mag worden. Daartoe voert de raadsman, zakelijk weergegeven, het volgende aan: 1. in plaats van de bij verdachte afgenomen bloedproef, had een ademanalyse plaats moeten vinden nu onvoldoende blijkt van medische redenen op grond waarvan tot de bloedproef is overgegaan; 2. aan verdachte is vooraf geen toestemming gevraagd voor het uitvoeren van de bloedproef. Indien die toestemming er wel was, is deze ongeldig, in verband met de afwezigheid van een tolk voor de Turkse taal; 3. de bloedafname heeft plaatsgevonden binnen een uur na het eerste contact leidend tot de verdenking van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Op grond van vorenstaande dient, naar het oordeel van de raadsman, verdachte te worden vrijgesproken van die delen in de tenlastelegging waarin staat dat verdachte onder invloed van (teveel) alcohol heeft gereden. De rechtbank verwerpt vorenvermeld verweer in al zijn onderdelen en overweegt daartoe het volgende. 1. Bloedproef of ademanalyse? Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verbalisanten in een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (pagina 55) relateren dat de verwondingen van verdachte zodanig waren dat hij voor behandeling naar het ziekenhuis moest, een opname van verdachte in het ziekenhuis noodzakelijk bleek en een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2 onder a van de Wegenverkeerswet 1994 niet kon worden uitgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat het ondergaan van een ademanalyse om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk was voor de verdachte, in aanmerking genomen dat hij ten tijde van het verzoek daartoe en de bloedafname, in het ziekenhuis was voor onderzoek dan wel opname. Voor zover de raadsman bedoeld heeft te betogen dat er pas sprake is van bijzondere geneeskundige redenen wanneer verdachte op medische gronden niet in staat is om te blazen, vindt die opvatting geen steun in het recht (vgl. HR LJN AV0393 en HR LJN AE5611). 2. Toestemming? Uit een door verbalisanten in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (pagina 59 en 60) blijkt dat verdachte, na een daartoe aan hem door verbalisant Grobbe gestelde vraag, toestemming heeft verleend tot het verrichten van een bloedonderzoek. Uit dit proces-verbaal blijkt niet dat verdachte de strekking van de vraag niet heeft begrepen of dat hij op dat moment bijstand van een tolk behoefde. Voorts wordt door verbalisanten gerelateerd dat verdachte wel in staat was zijn wil ten aanzien van de bloedproef kenbaar te maken. De stelling van verdachte en diens raadsman, dat geen toestemming aan verdachte is gevraagd vóór het verrichten van het bloedonderzoek, vindt naar het oordeel daarom geen steun in hetgeen daarover is gerelateerd in het onderhavig proces-dossier. 3. Bloedafname binnen één uur? De stelling van de raadsman dat verdachte pas enige tijd na het ongeval en wel om 00.20 uur als verdachte werd aangemerkt, aangezien aanvankelijk niet vast stond dat hij als bestuurder van het voertuig was opgetreden, wordt weerlegd door de inhoud van een door verbalisanten in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, waarin verbalisant relateert dat hij op 9 juni 2008 omstreeks 00:09 uur het eerste directe contact had met de bestuurder en dat hij waarnam dat de adem van de bestuurder naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank rook, hij met dubbele tong sprak en onvast ter been was. Aldus ontstond, naar het oordeel van de rechtbank, de verdenking ten aanzien van [verdachte], om 00:09 uur en werd hij vanaf dat tijdstip als verdachte aangemerkt. Daaraan doet niet af dat ook een mede-inzittende van het onderhavige voertuig, die ten onrechte door verdachte als bestuurder werd aangewezen, om 00:09 uur, als verdachte werd aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat nu uit het proces-verbaal blijkt dat de bloedafname plaatsvond om 01.20 uur, de in artikel 15 Besluit alcoholonderzoeken voorgeschreven wachttermijn in acht is genomen. De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen -die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen- waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij in de nacht van 8 juni 2008 op 9 juni 2008, in de gemeente Almelo, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Henriette Roland Holstlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, roekeloos, terwijl hij, verdachte, onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde, met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur op die weg gereden en het door hem bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle gehad en is hij, verdachte, niet voortdurend in staat geweest de handelingen te verrichten die van hem werden vereist en heeft hij, verdachte, telkens de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig verhoogd en heeft hij, verdachte vervolgens de macht over het stuur verloren en is vervolgens dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig over de weg beginnen te slingeren en te tollen en is hij, verdachte, vervolgens met dat door hem bestuurde motorrijtuig tegen een boom gebotst, waardoor een ander, te weten één van de inzittenden van dat motorrijtuig, genaamd [slachtoffer], werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, immers bedroeg het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,55 milligram alcohol per milliliter bloed. Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat geen sprake is van roekeloosheid in de zin van de artikelen 6 en 175 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994 maar dat verdachte hooguit een aanmerkelijke verkeersfout kan worden verweten. De rechtbank verwerpt dat verweer en overweegt daartoe het volgende. Met roekloosheid wordt gedoeld op zware, bewuste schuld. Het gaat om gevallen waarin sprake is van zeer onaanvaardbaar rijgedrag, waarbij welbewust onaanvaardbare risico’s zijn genomen met desastreuze gevolgen. Er moet sprake zijn van een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid. Verdachte heeft, na het nuttigen van een aanmerkelijke hoeveelheid alcoholhoudende drank, er bewust voor gekozen om als bestuurder van een personenauto aan het verkeer deel te nemen, zulks ondanks het feit dat hij door de personen die in zijn gezelschap verkeerden, uitdrukkelijk was gewaarschuwd dit niet te doen. Hij heeft die waarschuwingen in de wind geslagen en is uiteindelijk met een forse overschrijding van de maximaal toegestane snelheid op de Henriette Roland Holstlaan (50 kilometer per uur) de macht over het stuur verloren en vervolgens met de door hem bestuurde auto tegen een boom gebotst, tengevolge waarvan één van de inzittenden van de auto is overleden. Het alcoholgehalte van zijn bloed bleek 1,55 milligram per milliliter bloed te zijn. Gelet op vorenvermelde omstandigheden is, naar het oordeel van de rechtbank, voldaan aan de criteria die de bewezenverklaarde roekeloosheid opleveren. Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden. De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: "Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994", strafbaar gesteld bij artikel 175 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden onvoorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd is geweest. Voorts persisteert de officier van justitie in de zaak onder parketnummer 08/770981-06 bij haar vordering tot tenuitvoerlegging van 3 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid. De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van het feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straffen behoren te worden opgelegd, zoals deze hierna zullen worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen. Verdachte heeft onder invloed van alcohol deelgenomen aan het verkeer en is met een ter plaatse veel te hoge snelheid, met de door hem bestuurde auto, waarin nog drie personen zaten, tegen een boom gebotst tengevolge waarvan één van die personen is overleden. Hij heeft daarmee zijn plichten als verkeersdeelnemer in ernstige mate veronachtzaamd en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer wiens jonge leven abrupt is afgebroken. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan. Voorts heeft hij met zijn rijgedrag bewust een onaanvaardbaar risico genomen dat er nog meer slachtoffers zouden vallen en het is niet zijn verdienste dat dat niet is gebeurd. Een veroordeling van verdachte op 15 februari 2007 terzake het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank, heeft hem er niet van weerhouden andermaal met drank op achter het stuur te stappen. Kennelijk heeft hij zich van die in de eerdere veroordeling gelegen waarschuwing niets aangetrokken. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat aan verdachte, naast een lange ontzegging van de rijbevoegdheid, een vrijheidsstraf van aanmerkelijke duur dient te worden opgelegd. De na te melden straffen zijn gegrond, behalve op voormeld artikel, op de artikelen 10, 27 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Vordering tenuitvoerlegging wegens recidive, betreffende parketnummer 08/770981-06: De rechtbank is ten aanzien van de vordering van de officier van justitie te Almelo van 12 augustus 2008, tot het geven van een last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 15 februari 2007 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, van oordeel dat die vordering behoort te worden toegewezen, nu is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. R E C H T D O E N D E: Verklaart bewezen, dat het tenlastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan. Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven vermeld. Verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een gevangenisstraf voor de tijd van vierentwintig maanden. Beveelt dat de tijd, die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van vijf jaren, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs overeenkomstig artikel 179 lid 6 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd is geweest. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Betreffende parketnummer: 08/770981-06 Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 15 februari 2007, te weten van drie maanden ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. Aldus gewezen door mr. Stoové, voorzitter, mrs. Ellenbroek en Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van Klaassen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 september 2008.