Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC2595

Datum uitspraak2008-01-24
Datum gepubliceerd2008-01-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/995003-06, 04/868047-05 (TUL)
Statusgepubliceerd


Indicatie

"Overtreding art. 184 Sr. door geen gevolg te geven aan een bevel of vordering van een toezichthouder krachtens artikel 5:16 en 5:20 van de Awb (Lozingenbesluit)."


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummers : 04/995003-06, 04/868047-05 (TUL) uitspraak d.d. : 24 januari 2008 TEGENSPRAAK VONNIS van de politierechter te Roermond, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [voornamen verdachte] geboren op : [geboortedatum en plaats verdachte] adres : [adres verdachte] plaats : [postcode en woonplaats verdachte] 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2008. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: hij in of omstreeks de periode van 15 augustus 2006 tot en met 22 augustus 2006 te Oostrum, in de gemeente Venray, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 5.16 en/of 5.20 van de Algemene wet bestuursrecht, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [naam toezichthouder], als toezichthouder, te weten als inspecteur buitengebied werkzaam bij het Waterschap Peel en Maasvallei, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, te weten het verkrijgen van inzicht in het aantal bedrijven dat onder het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij valt, immers heeft verdachte toen en aldaar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd een (verkort) meldingsformulier geheel ingevuld en ondertekend te retourneren, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering; Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de politierechter verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de politierechter Krachtens de wettelijke bepalingen is de politierechter bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewezenverklaring De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 10 januari 2008 gevorderd dat het ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet loost op een oppervlaktewater en dat hij inmiddels het betreffende formulier alsnog heeft ingevuld. Verdachte stelt niet te weten of hij onder het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (hierna: het Lozingenbesluit) valt. Hij geeft aan niets meer gehoord te hebben van het Waterschap, maar aan te nemen dat hij niet onder het Lozingenbesluit valt. Naar zijn mening hoefde hij het formulier dan ook niet in te vullen. De rechter verstaat dat verdachte heeft bedoeld te willen pleiten voor vrijspraak. Met betrekking tot de bewezenverklaring overweegt de rechter als volgt. Verdachte wordt verweten geen gevolg te hebben gegeven aan een bevel of vordering van een toezichthouder krachtens artikel 5:16 en of 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in casu van de inspecteur buitengebied van het Waterschap Peel- en Maasvallei (hierna: het Waterschap), door, kort gezegd geen meldingsformulier te in te vullen en ondertekend te retourneren en zich daarmee schuldig te hebben gemaakt aan overtreding van het bepaalde in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. De vraag die aan de orde is of de toezichthouder, ter verkrijging van inzicht of verdachte met zijn bedrijf onder het Lozingenbesluit valt, verdachte kon houden het meldingsformulier, als bedoeld in artikel 19, derde lid, van het Lozingenbesluit in te vullen en aan hem te retourneren. Ingevolge artikel 2 van het Lozingenbesluit is dit besluit van toepassing op het lozen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen nabij oppervlaktewater ten gevolge van agrarische activiteiten, dan wel van activiteiten die daarmee verband houden, zulks met uitzondering van het in het besluit nader omschreven lozen en gebruik van bestrijdingsmiddelen en of activiteiten die daar direct verband mee houden. Op grond van artikel 19, eerste lid, van het Lozingenbesluit is degene die voornemens is agrarische activiteiten uit te voeren ten gevolge waarvan een lozing kan plaatsvinden, verplicht tot melding daarvan aan de waterkwaliteitsbeheerder. Ingevolge artikel 19, derde lid, van het Lozingenbesluit wordt de melding gedaan op een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door Onze Minister. De rechter is van oordeel dat nu er bij het bevoegd gezag kennelijk geen duidelijkheid bestond of verdachte onder het Lozingenbesluit viel, de voornoemde meldplicht op grond van artikel 19 van het Lozingenbesluit (vooralsnog) niet aan de orde was. De vraag is of verdachte in het kader van het onderzoek door de toezichthouder naar het aantal bedrijven dat onder het Lozingenbesluit valt, meer specifiek of verdachte met zijn bedrijf onder het Lozingenbesluit valt, gehouden kon worden eerder bedoeld meldingsformulier in te vullen en toe te zenden aan de toezichthouder. De rechter overweegt dat ingevolge artikel 5:16 van de Awb een toezichthouder bevoegd is inlichtingen te vorderen. Ingevolge artikel 5:20, eerste lid, van de Awb is een ieder verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Op grond van artikel 5:13 van de Awb maakt een toezichthouder van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. De rechter overweegt over het betreffende meldingsformulier als volgt. De vragen 1 t/m 7 van het formulier betreffen algemene vragen over (de aard van) het bedrijf. De vragen 8 tot en met 27 van het formulier betreffen vragen over het lozen op oppervlaktewater. De vragen 28 tot en met 31 betreffen activiteiten op het erf en eventuele lozing vanaf het erf op oppervlaktewater. De vragen 32 tot en met 43 betreffen het bezit van percelen nabij oppervlaktewater en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen op die percelen. De rechter overweegt dat de benodigde inlichtingen met behulp van de beantwoording van de vragen op voornoemd formulier kunnen worden verkregen en dat dit ook niet onevenredig veel inspanning vergt van verdachte. Immers, als het juist is dat verdachte geen lozingen verricht op oppervlaktewater, zoals hij ter zitting heeft gesteld, dan kan hij dat aangeven en zijn de vragen 8 tot en met 31 verder niet aan de orde. Als verdachte geen percelen heeft nabij oppervlaktewateren, dan kan hij ook dat aangeven, en zijn de vragen hierover verder ook niet relevant en is de gevraagde duidelijkheid verschaft. In geval dat verdachte wel loost op oppervlaktewater en/ of percelen nabij oppervlaktewater bezit, zijn de vragen die op het formulier staan relevant en dienen in redelijkheid dan ook beantwoord te worden. Gelet hierop acht de rechter het verzoek om inlichtingen op deze wijze proportioneel en in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5:13 van de Awb en kon verdachte naar het oordeel van de rechter gehouden worden bedoeld meldingsformulier in het kader van het bepaalde in artikel 5:16 juncto 5:20 van de Awb in te vullen en te retourneren aan de toezichthouder. Het feit dat de toezichthouder mogelijk ook op andere wijze dan met behulp van het vorenbedoeld formulier de nodige informatie had kunnen krijgen, doet naar het oordeel van de rechter aan het voorgaande niet af. Daarbij neemt de rechter nog in aanmerking dat niet is gebleken dat verdachte anderszins aan de toezichthouder (dan wel aan het bevoegd gezag) de relevante informatie heeft verschaft of medewerking heeft verleend aan controles in dit kader, terwijl hij daar al vanaf maart 2000 op verschillende wijzen toe is uitgenodigd. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen is de rechter van oordeel dat de toezichthouder bevoegd was tot het vorderen van de gevraagde informatie op de wijze als is geschied en als nader omschreven in de tenlastelegging en acht de rechter wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij in de periode van 15 augustus 2006 tot en met 22 augustus 2006 te Oostrum, in de gemeente Venray, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 5:16 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, gedaan door [naam toezichthouder], als toezichthouder, te weten als inspecteur buitengebied werkzaam bij het Waterschap Peel en Maasvallei, die was belast met de uitoefening van enig toezicht, te weten het verkrijgen van inzicht in het aantal bedrijven dat onder het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij valt, immers heeft verdachte toen en aldaar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd een meldingsformulier geheel ingevuld en ondertekend te retourneren, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering. 8. Het bewijs De overtuiging van de politierechter dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. 8.1 De bewijsmiddelen Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de politierechter gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering. 9. Kwalificatie van het bewezenverklaarde Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf: opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. 10. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 11. De straffen en/of maatregelen 11.1 De algemene overwegingen Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de politierechter van oordeel dat aan verdachte na te melden straf behoort te worden opgelegd. 11.2 De bijzondere overwegingen De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 10 januari 2008 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 180,-- subsidiair 3 dagen hechtenis. De politierechter heeft bij de strafoplegging meer in het bijzonder enerzijds rekening gehouden met: - de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving; - het feit dat het (achterliggende) milieubelang gediend is met regelingen zoals het Lozingenbesluit, omdat op die wijze eventuele schadelijke gevolgen van handelingen met betrekking tot het oppervlaktewater zoveel mogelijk beperkt worden en dat het daarvoor nodig is dat het bevoegd gezag op juiste wijze geïnformeerd wordt over mogelijke lozingen; - het feit dat de toezichthouder (en uiteindelijk het bevoegd gezag) door de handelwijze van verdachte niet heeft kunnen beschikken over de relevante informatie en het feit dat verdachte gedurende lange periode heeft geweigerd de relevante informatie te verschaffen terwijl dat eenvoudig had gekund; - de omstandigheid dat de verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister reeds eerder terzake artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht is veroordeeld; en anderzijds met: - de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die zijn gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Bij de vaststelling van de geldboete heeft de rechter rekening gehouden met de draagkracht van verdachte in een mate waarin dat nodig wordt geacht met het oog op een passende bestraffing van verdachte. Verdachte wordt door die vaststelling in diens inkomen en vermogen niet onevenredig getroffen. 12. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:Wetboek van Strafrecht art. 23, 24, 24c, 184. 13. De vordering tot tenuitvoerlegging Gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de bij voormelde uitspraak vastgestelde proeftijd aan het hiervoor bewezenverklaarde strafbare feit heeft schuldig gemaakt. De rechter zal met betrekking tot de vordering beslissen zoals hierna is vermeld. BESLISSING De politierechter: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte terzake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een geldboete van € 180,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 3 dagen. Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging: gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Roermond d.d. 7 juli 2006 in de zaak met parketnummer 04/868047-05 aan de veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde straf, te weten: een geldboete van € 180,-- subsidiair 3 dagen hechtenis. Vonnis gewezen door de politierechter mr. C.M.W. Nobis, in tegenwoordigheid van C. van Est als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechter voornoemd op 24 januari 2008.