Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1481

Datum uitspraak2006-10-13
Datum gepubliceerd2006-11-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/703691-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank spreekt verdachte vrij, nu de rechtbank niet met zekerheid kan vaststellen dat de persoon die staat afgebeeld op de foto's in het dossier, daadwerkelijk de verdachte is en nu de ‘modus operandi’- voor zover daar al van gesproken kan worden - bij beide overvallen, niet dermate onderscheidend is ten opzichte van andere overvallen dat het niet anders kan zijn dan dat beide overvallen door dezelfde persoon/personen is/zijn gepleegd.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Strafrecht Parketnummer: 03/703691-05 Datum uitspraak: 13 oktober 2006 Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 september 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats en datum verdachte], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Arnhem - De Berg, Arnhem Noord te Arnhem. De tenlastelegging Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat 1. hij op of omstreeks 6 december 2005 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bankpas en/of een hoeveelheid geld en/of een auto (merk Ford Ka), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (op korte afstand) een (vuur)wapen, in elk geval een op wapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gericht op die [naam slachtoffer 1] en/of (vervolgens) de handen en/of polsen en/of benen van die [naam slachtoffer 1] aan elkaar heeft/hebben getaped en/of vastgebonden; 2. hij op of omstreeks 16 december 2005 te Steyl, gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer bankpas(jes) en/of een hoeveelheid geld en/of een auto (merk Honda), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) tegen die [naam slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: "Ik heb een pistool bij me, als je rustig blijft dan gebeurd er niets" en/of (vervolgens) de handen en/of polsen en/of voeten en/of enkels van die [naam slachtoffer 2] aan elkaar heeft/hebben getaped en/of vastgebonden; Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: A. hij op of omstreeks 16 december 2005 te Steyl, gemeente Venlo, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas met bijbehorende pincode; B. hij op of omstreeks 16 december 2005 te Steyl, gemeente Venlo,in elk geval in Nederland, een of meer bankpas(jes) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die pasje(s) wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof; 3. hij op of omstreeks 14 oktober 2005 te Echt, gemeente Echt-Susteren, [naam slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met de punt van een schaar, in elk geval een scherp voorwerp, gericht op die [naam slachtoffer 3], gelopen in de richting van die[naam slachtoffer 3], althans heeft verdachte opzettelijk dreigend de punt van een schaar, in elk geval een scherp voorwerp, gericht op die[naam slachtoffer 3]; 4. hij op of omstreeks 14 oktober 2005 te Echt, gemeente Echt-Susteren, opzettelijk [naam slachtoffer 3], zijnde, verdachtes, zus, heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, een of meermalen de keel, althans de hals, van die [naam slachtoffer 3] dichtgedrukt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden. De niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde De raadsvrouwe heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit, nu op het moment van opstarten van het onderzoek door de politie naar de overval geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Indien de rechtbank de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie een te verregaande sanctie vindt, is de raadsvrouwe van mening dat ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering de resultaten van het onderzoek niet mogen bijdragen aan het bewijs. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Door [C.], hoofdagent van politie, is gerelateerd dat hij de pinner te Venlo, zijnde de verdachte van de diefstal met geweld te Steyl, herkende als zijnde de hem ambtshalve bekende [naam verdachte]. Vervolgens zijn de foto’s van bedoelde pinner vergeleken met de foto’s van de pinner die verdacht werd van de diefstal met geweld te Valkenburg. Door de bij het opsporingsonderzoek betrokken opsporingsambtenaren is vervolgens op basis van de door hen geconstateerde overeenkomsten tussen beide pinners geconcludeerd dat het een en dezelfde persoon betrof. Mede gelet op de tot op zekere hoogte vergelijkbare wijze waarop beide overvallen hebben plaatsgevonden, hebben de opsporingsambtenaren naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen oordelen dat [verdachte] ook verdachte was in de zaak betreffende de overval in Valkenburg, zoals onder 1 tenlastegelegd. Gelet hierop is er geen sprake geweest van verzuim van vormen. Dientengevolge dient het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie respectievelijk uitsluiting van bewijs verworpen te worden. De niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in verband met de schending van het fair trial beginsel Voor zover de raadsvrouwe heeft bepleit dat ten gevolge van het achterwege blijven van een contra-expertise met betrekking tot de handpalmafdruk het fair trial beginsel is geschonden, moet dit verweer worden verworpen. In tegenstelling tot hetgeen de raadsvrouwe heeft betoogd, heeft er een tweede deskundigenonderzoek plaatsgehad naar al dan niet aanwezige overeenkomsten tussen de handpalmafdruk van verdachte en de op de deur in Valkenburg aangetroffen sporen. De vrijspraak De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair, 2 subsidiair onder A en onder B en 4 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Met betrekking tot hetgeen aan de verdachte onder 2 primair en 2 subsidiair onder A en onder B is ten laste gelegd bevat het dossier, naast de verklaring van de aangeefster, enkel de herkenning van de verdachte door [C.], hoofdagent van politie, op de foto’s van een ‘pinner’ te Venlo. De rechtbank kan echter niet met zekerheid vaststellen dat de persoon die staat afgebeeld op de foto’s op pagina’s 99 tot en met 101 van het dossier, daadwerkelijk de verdachte is. Daar komt bij dat de overvallen in Valkenburg en Steyl niet dermate typerende overeenkomsten vertonen en dat de ‘modus operandi’- voor zover daar al van gesproken kan worden - bij beide overvallen, niet dermate onderscheidend is ten opzichte van andere overvallen dat het niet anders kan zijn dan dat beide overvallen door dezelfde persoon/personen is/zijn gepleegd. Het voorgaande brengt met zich dat, voor zover er al sprake is van voldoende wettig bewijs, de rechtbank niet door de inhoud van dit bewijs de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het onder twee primair tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde het volgende. De rechtbank acht het causaal verband tussen de gewelddadige gedragingen en de pijn die het slachtoffer [naam slachtoffer 3] heeft ondervonden niet bewezen, nu naar het oordeel van de rechtbank niet is komen vast te staan dat voornoemd slachtoffer door de gedragingen van de verdachte, in casu het tot twee keer toe dichtdrukken van haar keel, pijn aan haar nek heeft ondervonden. Immers, niet duidelijk is geworden of deze pijn is veroorzaakt door het dichtdrukken van de keel, dan wel het -niet tenlastegelegde- tegen het bureau gedrukt worden en/of tegen de grond gegooid worden. De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat 1. hij op 6 december 2005 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bankpas en een auto (merk Ford Ka), toebehorende aan [naam slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij en zijn mededader op korte afstand een (vuur)wapen, in elk geval een op wapen gelijkend voorwerp, hebben gericht op die [naam slachtoffer 1] en de handen en benen van die [naam slachtoffer 1] aan elkaar hebben getaped; 3. hij op 14 oktober 2005 te Echt, gemeente Echt-Susteren, [naam slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend de punt van een schaar gericht op die [naam slachtoffer 3]. Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde Met de raadsvrouwe is de rechtbank van oordeel dat met behoedzaamheid dient te worden omgegaan met het gebruik als bewijsmiddel van deskundigenrapporten betreffende handpalmafdrukken. In het onderhavige geval heeft de rechtbank echter geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van (de uitkomst van) de onderzoeken op dit punt. In goed gedocumenteerde en onderbouwde rapporten hebben drie deskundigen op dactyloscopisch gebied hun bevindingen neergelegd, waarbij alle drie tot de conclusie komen dat de verdachte de donor is van het aangetroffen handpalmspoor. Daarbij is mede van belang dat de heer Van Deventer in contra-expertise overeenkomsten heeft vastgesteld op 16 punten, aanmerkelijk meer punten derhalve dan de volgens de verschillende deskundigen toereikende 12 dactyloscopische punten van overeenkomst. Naar het oordeel van de rechtbank staat aldus vast dat verdachte op de plaats van het misdrijf is geweest, hetgeen echter door verdachte ten stelligste wordt ontkend. Deze ontkenning is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de deskundigenrapporten, kennelijk leugenachtig. De rechtbank merkt voorts op dat verdachte geen verklaring heeft voor het feit dat zijn handpalmafdruk op de plaats van het misdrijf is aangetroffen. In onderlinge samenhang bezien leveren deze bewijsmiddelen in combinatie met de aangifte van het slachtoffer, naar het oordeel van de rechtbank, het wettig en overtuigend bewijs op dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt. Feit 1: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen Feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2 primair, 3 en 4 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouwe heeft -kort gezegd-, zoals hierboven reeds is aangegeven, ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde primair de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. Subsidiair is zij van mening dat ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering de resultaten van het onderzoek niet mogen bijdragen aan het bewijs. Met betrekking tot het onder 2 primair tenlastegelegde heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden. Met betrekking tot het onder 2 subsidiair onder A en onder B tenlastegelegde is de raadsvrouwe van oordeel dat primair vrijspraak dient te volgen en subsidiair dat verdachte kan worden veroordeeld voor de diefstal ex artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouwe heeft tenslotte primair vrijspraak van het onder 3 en 4 tenlastegelegde bepleit. Subsidiair is zij van oordeel dat, mocht de rechtbank van oordeel zijn dat een bewezenverklaring dient te volgen, verdachte reeds voldoende tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving; - de omstandigheid dat de verdachte reeds meermalen terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een gewapende overval op een persoon die zich in haar eigen en door haar veilig gewaande woning bevond. Het slachtoffer is op een gewelddadige wijze overrompeld en is op buitengewoon bedreigende wijze bestolen van haar bankpas en auto. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van een dergelijke overval nog gedurende lange tijd de nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden, hetgeen bij het onderhavige slachtoffer ook daadwerkelijk het geval is geweest. Daarnaast brengen zulke feiten ook angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid bij de burgers teweeg. De vorderingen van de benadeelde partijen Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam slachtoffer 1], [adres slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] [adres slachtoffer 2], zich ter zake van hun vorderingen tot schadevergoeding als benadeelde partijen in het strafproces hebben gevoegd. Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] door het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 4.457,04 en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering tot dat bedrag worden toegewezen. Nu uit het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat de gestelde schade ter zake van plaatsing videofoonset en bolcamera rechtstreeks door het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht, zal de benadeelde partij [naam slachtoffer 1], voor zover het dit deel van haar vordering betreft, niet-ontvankelijk worden verklaard. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte ten aanzien van het onder 2 primair en 2 subsidiair onder A en onder B tenlastegelegde zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] niet in haar vordering worden ontvangen. Nu de verdachte onder meer ter zake van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [naam slachtoffer 1], aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten. De toepasselijke wettelijke bepalingen De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 285, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair, 2 subsidiair onder A en onder B en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van DRIE JAAR; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; - veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1], [adres slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 4.457,04 (vierduizendvierhonderdzevenenvijftig euro en vier cent); - verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk; - veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] in het kader van deze procedure gemaakt, begroot op nihil, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken; - legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 1], [adres slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 4.457,04 (vierduizendvierhonderdzevenenvijftig euro en vier cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 89 dagen; - verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft; - bepaalt dat, indien verdachte aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] voormeld bedrag van € 4.457,04 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen; - bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 4.457,04 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] komt te vervallen; - verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] [adres slachtoffer 2], in haar vordering niet-ontvankelijk; - veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.E. Kramer, voorzitter, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. Th.J.M. Oostdijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Schmeets, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2006.