Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY7849

Datum uitspraak2006-08-28
Datum gepubliceerd2006-09-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.***06
Statusgepubliceerd


Indicatie

brandstichting, geen gemeen gevaar voor goederen


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Politierechter Parketnummer: 07.***06 Uitspraak: 28 augustus 2006 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: ***, Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2006. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. ***, advocaat te ***. De officier van justitie, mr. H. Timmer, heeft ter terechtzitting gevorderd: - dat de verdachte terzake het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van voorarrest, - dat de vordering van de benadeelde partij *** zal worden toegewezen tot het bedrag van € 1.411,18 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van dat slachtoffer. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) De politierechter verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad. BEWIJS De politierechter is met betrekking tot de onder 3 ten laste gelegde brandstichting met de verdediging van oordeel dat - afgezien van de vraag of de verdachte als een van de daders zou kunnen worden aangemerkt - het opzet van de daders gericht was op het in brand steken van de auto en niet alleen op het in brand steken van het interieur, dan wel de bekleding, van de auto. Uit het dossier blijkt niet van gemeen gevaar voor andere goederen dan de in brand gestoken auto. De politierechter is van oordeel dat het interieur van de auto (stoelen, bank, bekleding) waarin - na het overgieten daarvan met benzine/brandbare vloeistof - de brand is gesticht maatschappelijk gezien niet voldoende zelfstandigheid binnen het geheel heeft bewaard om de overige delen van de auto, zoals carrosserie en motor, als andere goederen dan het goed waarin brand is gesticht te kunnen aanmerken. De verdachte dient derhalve van het onder 3 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de politierechter dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de politierechter dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: 1. Openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen, strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. 2. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de politierechter de na te noemen beslissing passend. De politierechter is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de politierechter niet aanwezig. Bij haar beslissing heeft de politierechter rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 8 juni 2006 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst; De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 57 van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partij De vordering van de benadeelde partij *** is naar het oordeel van de politierechter niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De politierechter zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. BESLISSING Het onder 3 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De politierechter veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. De politierechter bepaalt dat de benadeelde partij F.J. Hellinga in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Aldus gewezen door mr. G.M.J. Vijftigschild, politierechter, in tegenwoordigheid van A. Samson als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 augustus 2006.