Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW3526

Datum uitspraak2006-04-18
Datum gepubliceerd2006-04-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-003149-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uit de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien met de overige door het hof gehanteerde bewijsmiddelen, leidt het hof af dat verdachte en zijn mededaders zich hebben bediend van een schijnconstructie die is opgezet om misbruik te maken van het zo genaamde nultarief ten aanzien van de omzetbelasting bij intracommunautaire transacties.


Uitspraak

Parketnummer: 20-003149-04 Uitspraak : 18 april 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van 16 juli 2004 in de strafzaak met parketnummer 04-610027-01 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats], [adres]. Hoger beroep De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep d.d. 1 november 2005, 31 maart 2006 en 4 april 2006, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, mr. De Goede, en van hetgeen door verdachte en namens verdachte, bij monde van de raadslieden mr. Weski en mr. Berndsen, naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het beroepen vonnis zal worden vernietigd en dat het hof te dien aanzien verdachte opnieuw zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. Tenlastelegging Aan verdachte is - na de toegelaten vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 15 oktober 2003 - ten laste gelegd dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999, in de gemeente(n) Roermond en/of Susteren en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit [verdachte] (verdachte) en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of[medeverdachte 4] B.V. en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk - het plegen van valsheid in geschrift, te weten het maken/opstellen van onder andere valse facturen en/of CMR-vrachtbrieven en/of - het opzettelijk gebruik maken en/of afleveren van valse en/of vervalste geschriften, te weten onder andere valse facturen en/of CMR-vrachtbrieven, als waren die geschriften echt en onvervalst en/of - het opzettelijk doen van onjuiste en/of onvolledige belastingaangiften met betrekking tot de omzetbelasting, terwijl hij, verdachte, van bedoelde organisatie oprichter of bestuurder was; 2. [medeverdachte 4] B.V. in of omstreeks de periode van 25 juni 1999 tot en met 30 september 1999, in elk geval in het jaar 1999, in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, een of meer verkoopfactu(u)r(en) en/of proformafactu(u)r(en) gericht aan [betrokkene 1] GmbH, [adres] te weten nummer EF99110 (respectievelijk) d.d. 25-6-99 en/of 30-6-99 en/of nummer EF99146 d.d. 20-8-99 en/of nummer EF99196 d.d. 30-9-99 en/of een of meer andere verkoopfactu(u)r(en) en/of proformafactu(u)r(en) (bijl. 1/D/1000 t/m 1/D/1063E) - zijnde die factu(u)r(en) (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of heeft doen opmaken, immers heeft [medeverdachte 4] B.V. voornoemd (telkens) valselijk op die factu(u)r(en) vermeld of doen vermelden - zakelijk weergegeven - dat [medeverdachte 4] B.V. aan [betrokkene 1] GmbH voornoemd een hoeveelheid op die factu(u)r(en) vermelde goederen (o.a. cpu's en/of gsm's) heeft verkocht of geleverd voor een op die factu(u)r(en) vermeld bedrag aan geld, zulks (telkens) met het oogmerk om die factu(u)r(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot de/het bovenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijke leiding heeft gegeven; 3. [medeverdachte 4] B.V. in of omstreeks de periode van 6 augustus 1999 tot en met 18 oktober 1999, in elk geval in het jaar 1999, in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, een of meer verkoopfactu(u)r(en) en/of proformafactu(u)r(en) gericht aan [betrokkene 2], [adres], te weten nummer EF99125 d.d. 6-8-99 en/of nummer EF99128 d.d. 6-8-99 en/of nummer EF99136 d.d. 16-8-99 en/of nummer EF99199 d.d. 18-10-99 en/of een of meer andere verkoopfactu(u)r(en) en/of proformafactu(u)r(en) (bijl. 2/D/1 000 t/m 2/D/1017-E) - zijnde die factu(u)r(en) (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of heeft doen opmaken, immers heeft [medeverdachte 4] B.V. voornoemd (telkens) valselijk op die factu(u)r(en) vermeld of doen vermelden - zakelijk weergegeven - dat [medeverdachte 4] B.V. aan [betrokkene 2] voornoemd een hoeveelheid op die factu(u)r(en) vermelde goederen (o.a. cpu's en/of gsm's) heeft verkocht of geleverd voor een op die factu(u)r(en) vermeld bedrag aan geld, zulks (telkens) met het oogmerk om die factu(u)r(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot de/het bovenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijke leiding heeft gegeven; 4. [medeverdachte 4] B.V. in of omstreeks de periode van 25 oktober 1999 tot en met 13 december 1999, in elk geval in het jaar 1999, in de gemeente Roermond en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over de/het aangiftetijdvak(ken) 3e kwartaal 1999 en/of oktober 1999 en/of november 1999 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft die B.V. (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Roermond ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) tijdvak(ken) (telkens) een te Iaag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven; 5. hij in of omstreeks de periode van oktober 1999 tot en met maart 2001, in de gemeente(n) Susteren en/of Roermond en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit [verdachte] (verdachte) en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] B.V. en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk - het plegen van valsheid in geschrift, te weten het maken/opstellen van onder andere valse facturen en/of CMR-vrachtbrieven en/of - het opzettelijk gebruik maken en/of afleveren van valse en/of vervalste geschriften, te weten onder andere valse facturen en/of CMR-vrachtbrieven, als waren die geschriften echt en onvervalst en/of - het opzettelijk doen van onjuiste en/of onvolledige belastingaangiften met betrekking tot de omzetbelasting, terwijl hij, verdachte, van bedoelde organisatie oprichter of bestuurder was; 6. [medeverdachte 11] B.V. in of omstreeks de periode van 28 januari 2000 tot en met 31 oktober 2000, in elk geval in het jaar 2000, in de gemeente Susteren, in elk geval in Nederland, een of meer verkoopfactu(u)r(en) en/of proformafactu(u)r(en) gericht aan [betrokkene 3] GmbH,[adres] en/of [adres], te weten nummer 20000101 d.d. 28-01-2000 en/of nummer 20000414 d.d. 17-04-2000 en/of nummer 20000529 d.d. 31-05-2000 en/of nummer 20000630 d.d. 30-06-2000 en/of nummer 20000915 d.d. 12-09-2000 en/of nummer 20000927 d.d. 19-09-2000 en/of een of meer andere verkoopfactu(u)r(en) en/of proformafactu(u)r(en) (bijl. 5/D/1000 t/m 5/D/1 180E) - zijnde die factu(u)r(en) (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of heeft doen opmaken, immers heeft [medeverdachte 11] B.V. voornoemd (telkens) valselijk op die factu(u)r(en) vermeld of doen vermelden - zakelijk weergegeven - dat [medeverdachte 11] B.V. aan [betrokkene 3] GmbH voornoemd een hoeveelheid op die factu(u)r(en) vermelde goederen (o.a. cpu's en/of gsm's) heeft verkocht of geleverd voor een op die factu(u)r(en) vermeld bedrag aan geld, zulks (telkens) met het oogmerk om die factu(u)r(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot de/het bovenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijke leiding heeft gegeven; 7. [medeverdachte 11] B.V. in of omstreeks de periode van 23 juni 2000 tot en met 18 oktober 2000, in elk geval in het jaar 2000, in de gemeente Susteren, in elk geval in Nederland, een of meer verkoopfactu(u)r(en) en/of proformafactu(u)r(en) gericht aan [betrokkene 4] GmbH, [adres], te weten nummer 20000615 d.d. 23-06-2000 en/of nummer 20000806 d.d. 03-08-2000 en/of nummer 20000933 d.d. 22-09-2000 en/of nummer 20001024 d.d. 18 oktober 2000 en/of een of meer andere factu(u)r(en) (bijl. 6/D/1 000 t/m 6/D/1067G) - zijnde die factu(u)r(en) (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of heeft doen opmaken, immers heeft [medeverdachte 11] B.V. voornoemd (telkens) valselijk op die factu(u)r(en) vermeld of doen vermelden - zakelijk weergegeven - dat [medeverdachte 11] B.V. aan [betrokkene 4] GmbH voornoemd een hoeveelheid op die factu(u)r(en) vermelde goederen (o.a. cpu's en/of gsm's) heeft verkocht of geleverd voor een op die factu(u)r(en) vermeld bedrag aan geld, zulks (telkens) met het oogmerk om die factu(u)r(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot de/het bovenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijke leiding heeft gegeven; 8. [medeverdachte 11] B.V. in of omstreeks de periode van 7 oktober 2000 tot en met 2 februari 2001, in de gemeente Susteren, in elk geval in Nederland, een of meer verkoopfactu(u)r(en) en/of proformafactu(u)r(en) gericht aan[betrokkene 5],[adres], te weten nummer 20001008 d.d. 7 oktober 2000 en/of nummer 20001026 d.d. 19 oktober 2000 en/of nummer 20001124 d.d. 21 november 2000 en/of nummer 20010202 d.d. 02-02-01 en/of een of meer andere factu(u)r(en) (bijl. 7/D/1000 t/m 7/D/1067E) - zijnde die factu(u)r(en) (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of heeft doen opmaken, immers heeft [medeverdachte 11] B.V. voornoemd (telkens) valselijk op die factu(u)r(en) vermeld of doen vermelden - zakelijk weergegeven - dat [medeverdachte 11] B.V. aan [betrokkene 5] voornoemd een hoeveelheid op die factu(u)r(en) vermelde goederen (o.a. cpu's en/of gsm's) heeft verkocht of geleverd voor een op die factu(u)r(en) vermeld bedrag aan geld, zulks (telkens) met het oogmerk om die factu(u)r(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot de/het bovenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijke leiding heeft gegeven; 9. [medeverdachte 11] B.V. in of omstreeks de periode van 28 januari 2000 tot en met 28 maart 2001, in de gemeente Roermond en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over de/het aangiftetijdvak(ken) 4e kwartaal 1999 en/of januari 2000 en/of februari 2000 en/of maart 2000 en/of april 2000 en/of mei 2000 en/of juni 2000 en/of juli 2000 en/of augustus 2000 en/of september 2000 en/of oktober 2000 en/of november 2000 en/of december 2000 en/of januari 2001 en/of februari 2001 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft die B.V. (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Roermond ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) tijdvak(ken) (telkens) een te Iaag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie De raadsvrouwe van verdachte, mr. Weski, heeft op de terechtzitting in hoger beroep d.d. 4 april 2006, op de gronden als nader in haar pleitnotities verwoord, betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in zijn strafvervolging. Kort samengevat luidden deze: A. De grondslag van de verdenking jegens verdachte is gebaseerd op onjuiste en onvolledige informatie. Ter onderbouwing van dit verweer heeft de raadsvrouwe een drietal (deel-)aspecten naar voren gebracht, te weten: A.1. Er is sprake van onrechtmatig verkregen bewijs. Dit geldt meer in het bijzonder voor de zogenaamde blauwe ordner en de "rekening [medeverdachte 1] + [medeverdachte 2]", welke ten onrechte aanleiding zijn geweest voor het starten van het opsporingsonderzoek jegens verdachte. Het relaas omtrent het aantreffen van die stukken komt ongeloofwaardig voor, de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zijn naar aanleiding van dit verhaal in elkaars bijzijn zijn gehoord en er is geen onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van de getuige [getuige 2], aldus de raadsvrouwe. A.2. In het kader van een derden- en boekenonderzoek bij het bedrijf [bedrijf] op 14 maart 2000 zijn verdachte en andere personen, welke allen in een later stadium als verdachten werden beschouwd, gehoord zonder dat hen toen de cautie is medegedeeld. Deze verklaringen zijn aldus op oneigenlijke en oncontroleerbare gronden verkregen. A.3. De opsporende en vervolgende instanties zijn in het onderzoek tegen verdachte willens en wetens uitgegaan van een onjuiste grond voor van de verdenking door het hanteren van de zogenaamde "Optiland-constructie", welke constructie niet als geldend recht kan worden beschouwd. B. Het ondervragingsrecht van verdachte is gefrustreerd, nu het dossier van verdachte onvolledig, selectief en eenzijdig is samengesteld door de opsporings- en vervolgingsinstanties. Zo zijn de Duitse en Belgische dossiers niet aan het onderhavige dossier toegevoegd. Deze dossiers hadden mogelijk ontlastend bewijs voor verdachte opgeleverd. Voorts zijn een aantal cruciale getuigen, waaronder [getuige 1], niet gehoord en is door het grote tijdsverloop, veroorzaakt door het openbaar ministerie, de betrouwbaarheid van eerder afgelegde getuigenverklaringen niet meer toetsbaar, hetgeen het recht van verdachte op een eerlijk proces heeft gefrustreerd. C. In het kader van het opsporingsonderzoek naar verdachte zijn diverse rechtshulpverzoeken gedaan en is internationale rechtshulp verleend. Deze rechtshulp is in strijd met de daaromtrent geldende bepalingen verleend. Aan het vereiste van dubbele strafbaarheid in fiscale delicten is niet voldaan, nu de strafbaarheid van rechtspersonen in Duitsland niet bestaat. Tevens is er sprake van strijd met het (eveneens internationaal) geldende "non bis in idem" beginsel, nu verdachte voor dezelfde feiten in Duitsland wordt, respectievelijk in België is vervolgd. D. Er heeft een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde plaatsgevonden, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming aan verdachtes belangen is tekort gedaan, in het bijzonder aan diens recht op een behoorlijke behandeling van zijn strafzaak in België. Er is een geheimhoudersgesprek niet vernietigd, doch de inhoud daarvan is aan de Belgische autoriteiten medegedeeld en voorts is die informatie gebruikt in het Belgische strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte in het kader van een aantal geweldsdelicten, alsmede in het Belgische BTW-onderzoek, tegen verdachte. E. Het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn zou zijn geschonden. Het hof zal de verweren bespreken onder Ad A1 tot en met Ad E. Ad A.1. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de opsporingsambtenaren hebben gehandeld met veronachtzaming van de belangen van verdachte, dan wel dat zij in strijd met de waarheid een ambtsedig proces-verbaal hebben opgemaakt. Uit het dossier valt af te leiden dat het horen van [getuige 1] en [getuige 2] heeft plaatsgevonden in het kader van een oriënterend onderzoek, waarbij het gelijktijdig spreken met/horen van betrokkenen niet ongebruikelijk is en alleen om die reden ook niet als onzorgvuldig is te beschouwen, in elk geval niet als zodanig onzorgvuldig dat de informatie hiermee verkregen als onrechtmatig verkregen bewijs moet worden beschouwd, waarmee het opsporingsonderzoek jegens verdachte ten onrechte is gestart. Het hof merkt in dit verband voorts nog op dat de aanleiding en de grondslag van de verdenking jegens verdachte op meer omstandigheden was gebaseerd dan het enkel aantreffen van de blauwe ordner en het horen van de getuige [getuige 2], waarmee een nader onderzoek naar de betrouwbaarheid van getuige [getuige 2] op voorhand niet noodzakelijk was. Het verweer wordt mitsdien verworpen. Ad A.2. Met betrekking tot dit verweer merkt het hof op dat uit het dossier volgt dat aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] ter gelegenheid van het verhoor op 14 augustus 2000 onder meer is medegedeeld dat zij niet tot antwoorden verplicht waren, indien zij zich zelf zouden belasten (0/AH/05, pag. 7). Deze personen werden derhalve reeds toen als verdachten beschouwd. In zoverre gaat het verweer uit van een onjuiste voorstelling van zaken. Voor wat betreft het horen van andere personen en verdachte, zonder dat voorafgaand aan de gesprekken de cautie werd medegedeeld, overweegt het hof als volgt. Uit eerdergenoemd processtuk (pag. 14 e.v.) blijkt dat [ambtenaar] als rijksambtenaar werkzaam in de controle bij de Belastingdienst Ondernemingen te Roermond, in het kader van zijn werkzaamheden een controlerend onderzoek heeft ingesteld naar de juistheid van de cijfers op de aangifte Omzetbelasting over het derde kwartaal van het jaar 1999 van [medeverdachte 11] B.V. In dat kader zijn enkele oriënterende gesprekken gevoerd met diverse personen, waaronder verdachte, en is een derdenonderzoek ingesteld bij [bedrijf] Nu het geen opsporingsonderzoek betrof doch een onderzoek in het kader van een belastingcontrole en aangezien op dat moment ook geen sprake was van een concrete verdenking, hoefde geen cautie te worden gegeven. Ook overigens is het hof niet gebleken dat terzake onregelmatigheden hebben plaatsgevonden. Het verweer wordt verworpen. Ad A.3. Ook het verweer omtrent het gebruik van de zogenaamde "Optilandconstructie" wordt verworpen. Immers, uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat de Fiod bij de opsporing en het openbaar ministerie bij de vervolging willens en wetens en met verwijtbare veronachtzaming van de rechten van verdachte, zijn uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken. Ad A.1, A.2 en A.3. Nu niet aannemelijk is gemaakt of geworden, noch dat uit de inhoud van het dossier anderszins is gebleken dat de grondslag van de verdenking jegens verdachte op onjuiste of onvolledige informatie zou berusten, gaat het hof aan dit verweer van de raadsvrouwe voorbij en verwerpt het hof dit in zoverre. Ad B. Het hof stelt ten aanzien van dit verweer voorop dat er geen wettelijke bepaling is die in zijn algemeenheid voorschrijft welke informatie aan het dossier moet worden toegevoegd. Het begrip processtukken is in de wet niet gedefinieerd, noch is daarin geregeld welke functionaris uiteindelijk beslist omtrent de samenstelling van het dossier. Voor het overige moet naar het oordeel van het hof het volgende als uitgangspunt worden genomen. Voorzover het gaat om stukken die van invloed kunnen zijn op het bewijs, moet worden aangenomen dat - behoudens de bevoegdheid van de verdediging om zelf ook stukken in het geding te brengen en het bepaalde in artikel 414 van het Wetboek van Strafvordering - de officier van justitie de stukken behelzende de resultaten van het opsporingsonderzoek aan het dossier toevoegt. Indien een gerechtelijk vooronderzoek is ingesteld heeft de rechter-commissaris een soortgelijke taak ten aanzien van de resultaten van het gerechtelijk vooronderzoek. In het dossier dienen te worden gevoegd stukken die redelijkerwijze van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende hetzij in voor hem ontlastende zin. Dit neemt niet weg dat de rechter hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de verdediging dan wel op vordering van het openbaar ministerie alsnog de toevoeging aan het dossier van bepaalde stukken kan gelasten. In geval een dergelijke vordering dan wel een dergelijk verzoek wordt gedaan, dient naar het oordeel van het hof expliciet te worden aangegeven om welke stukken het gaat en welk belang met de toevoeging aan de processtukken is gediend. Nu de verdediging zulks in het onderhavige geval heeft nagelaten en heeft volstaan met het enkele verzoek om toevoeging van alle stukken uit het Duitse en Belgische opsporingsonderzoek aan de processtukken, is het hof van oordeel dat van het openbaar ministerie in alle redelijkheid niet kon en kan worden verlangd om aan het verzoek van verdachte tegemoet te komen. Terzake het verweer dat cruciale getuigen niet dan wel niet nader zijn gehoord, overweegt het hof als volgt. Zijdens verdachte is slechts [getuige 1] specifiek aangeduid als getuige die nog niet gehoord is. Van het horen van deze opgeroepen, doch niet verschenen getuige moet echter naar het oordeel van het hof worden afgezien, nu het onaannemelijk is dat hij binnen een aanvaardbare termijn zal verschijnen. De woon- of verblijfplaats van deze getuige is, ondanks nader onderzoek, onbekend gebleven. In hoger beroep zijn voorts de overige door de verdediging opgegeven getuigen gehoord door de rechter-commissaris in strafzaken bij de rechtbank Roermond. Het verweer dat bij het horen van deze getuigen sprake is van tijdsverloop, kan het openbaar ministerie, gelet op de omvang en ingewikkeldheid van de zaak, niet worden verweten. Op geen enkele wijze is door de verdediging aannemelijk gemaakt, noch is anderszins gebleken, dat het openbaar ministerie ten aanzien van de al dan niet gehoorde getuigen doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen tekort heeft gedaan aan verdachtes recht op een behoorlijke behandeling van de zaak. Het verweer wordt derhalve verworpen. Ad C. Met betrekking tot het verweer terzake de dubbele strafbaarheid, voor zover dat betrekking heeft op het feit dat de strafbaarheid van rechtspersonen in Duitsland niet bestaat, overweegt het hof dat dit verweer geen doel treft, nu verdachte als natuurlijk persoon wordt vervolgd en niet als rechtspersoon. Terzake de vervolging van natuurlijke personen bestaat de dubbele strafbaarheid wel degelijk, zodat dit verweer wordt verworpen. Voorts overweegt het hof dat blijkens het bepaalde in artikel 552h, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering Boek IV, Titel X met als opschrift "internationale rechtshulp", waar de raadsvrouwe van verdachte naar verwijst, slechts van toepassing is op verzoeken om rechtshulp door autoriteiten van een vreemde staat aan Nederland gedaan. Derhalve zijn de door de verdediging bestreden rechtshulpverzoeken van geen belang voor enig te nemen beslissing in de onderhavige zaak. Overigens is het hof niet gebleken van onregelmatigheden daarin. Het hof overweegt omtrent het verweer betreffende het "non bis in idem"-beginsel het volgende. Blijkens het bepaalde van artikel 54 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (SUO) kan een persoon die bij onherroepelijk vonnis door een overeenkomstsluitende partij (waaronder Nederland, België en Duitsland) is berecht, niet door een andere overeenkomstsluitende partij worden vervolgd ter zake van dezelfde feiten. Het bestaan van een dergelijke situatie, dat verdachte reeds in België of Duitsland voor dezelfde feiten is veroordeeld, is echter uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken, noch aannemelijk geworden. De verdachte kan voor de in Nederland gepleegde en strafbaar gestelde gedragingen worden vervolgd, nu naar het oordeel van het hof sprake is van andere strafbare feiten dan waarvoor verdachte in België reeds is veroordeeld. Daar betrof het immers belastingfraude die (hoofdzakelijk) in België was gepleegd. Niet is gebleken dat aan de in België ten laste gelegde strafbare feiten, waarvoor verdachte aldaar is vervolgd, feitelijke handelingen ten grondslag liggen die deel uitmaken van het feitencomplex waarvoor verdachte thans wordt vervolgd. Samenvattend is het hof van oordeel dat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat verdachte in België of in Duitsland reeds voor dezelfde feiten is vervolgd. Dit niet-ontvankelijkheidsverweer treft mitsdien geen doel. Ad D. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat informatie afkomstig van een zogenaamd geheimhoudersgesprek is verschaft aan de Belgische inspecteur [inspecteur]. Niet valt uit te sluiten dat dit gevolgen heeft gehad in de Belgische strafzaken tegen verdachte. Welke gevolgen dat zijn geweest staat niet ter beoordeling van het hof. Wel stelt het hof vast dat bij het voorbereidend onderzoek een vorm is verzuimd die niet meer kan worden hersteld en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken. Het hof overweegt dat er in casu sprake is van een onherstelbaar verzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, doch dat dit verzuim niet oplevert een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen is tekort gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van de zaak. Daarvan is immers niet gebleken. Het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient dan ook te worden verworpen. Gelet op het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt, vindt het hof evenwel aanleiding om compensatie in de vorm van een strafvermindering toe te passen. Ad E. Van de zijde van verdachte is het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard omdat het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn zou zijn geschonden. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 3 april 2001, zijnde de datum waarop de doorzoeking bij [medeverdachte 4] B.V. en [medeverdachte 11] B.V. heeft plaatsgevonden. In eerste aanleg is de zaak geëindigd met een eindvonnis gedateerd 16 juli 2004. Derhalve is de zaak niet binnen twee jaar afgerond na aanvang van de hiervoor genoemde termijn. Toch is naar het oordeel van het hof hier het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn niet geschonden omdat het hof bijzondere omstandigheden aanwezig acht die deze overschrijding rechtvaardigen. Bij dit oordeel heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak, de vraag of verdachte al dan niet preventief is gedetineerd en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld. Er is sprake geweest van een omvangrijk onderzoek met internationale aspecten naar een mogelijke belastingfraude, waarbij een groot aantal verdachten zijn betrokken. In hoger beroep is geen overschrijding geconstateerd. Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging in de weg zou staan. Het Openbaar Ministerie is derhalve ontvankelijk in zijn strafvervolging. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, onder 2, onder 3, onder 4, onder 5, onder 6, onder 7, onder 8 en onder 9 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij in de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999, in de gemeente Roermond en/of Susteren en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit [verdachte] (verdachte) en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] B.V. en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk - het plegen van valsheid in geschrift, te weten het maken/opstellen van valse facturen en CMR-vrachtbrieven en - het opzettelijk gebruik maken en afleveren van valse geschriften, te weten valse facturen en CMR-vrachtbrieven, als waren die geschriften echt en onvervalst en - het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften met betrekking tot de omzetbelasting, terwijl hij, verdachte, van bedoelde organisatie oprichter of bestuurder was; 2. [medeverdachte 4] B.V. in de periode van 25 juni 1999 tot en met 30 september 1999, in de gemeente Roermond, verkoopfacturen en proformafacturen gericht aan [betrokkene 1] GmbH, [adres] te weten nummer EF99110 respectievelijk d.d. 25-6-99 en 30-6-99 en nummer EF99146 d.d. 20-8-99 en nummer EF99196 d.d. 30-9-99 en andere verkoopfacturen en proformafacturen - zijnde die facturen telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft [medeverdachte 4] B.V. voornoemd telkens valselijk op die facturen vermeld - zakelijk weergegeven - dat [medeverdachte 4] B.V. aan [betrokkene 1] GmbH voornoemd een hoeveelheid op die facturen vermelde goederen (cpu's) heeft verkocht voor een op die facturen vermeld bedrag aan geld, zulks telkens met het oogmerk om die facturen als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, aan die verboden gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven; 3. [medeverdachte 4] B.V. in de periode van 6 augustus 1999 tot en met 18 oktober 1999, in de gemeente Roermond, een of meer verkoopfacturen en proformafacturen gericht aan [betrokkene 2], [adres], te weten nummer EF99125 d.d. 6-8-99 en nummer EF99128 d.d. 6-8-99 en nummer EF99136 d.d. 16-8-99 en nummer EF99199 d.d. 18-10-99 en andere verkoopfacturen en proformafacturen - zijnde die facturen telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft [medeverdachte 4] B.V. voornoemd telkens valselijk op die facturen vermeld - zakelijk weergegeven - dat [medeverdachte 4] B.V. aan [betrokkene 2] voornoemd een hoeveelheid op die facturen vermelde goederen (cpu's) heeft verkocht voor een op die facturen vermeld bedrag aan geld, zulks telkens met het oogmerk om die facturen als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, aan die verboden gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven; 4. [medeverdachte 4] B.V. in de periode van 25 oktober 1999 tot en met 13 december 1999, in de gemeente Roermond, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over de aangiftetijdvakken 3e kwartaal 1999 en oktober 1999 en november 1999 onjuist heeft gedaan, immers heeft die B.V. telkens opzettelijk op bij de Belastingdienst te Roermond ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde tijdvakken telkens een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte tezamen en in vereniging met anderen, telkens feitelijke leiding heeft gegeven; 5. hij in de periode van oktober 1999 tot en met maart 2001, in de gemeente Susteren en/of Roermond en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit [verdachte] (verdachte) en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] B.V. en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk - het plegen van valsheid in geschrift, te weten het maken/opstellen van valse facturen en CMR-vrachtbrieven en - het opzettelijk gebruik maken en afleveren van valse geschriften, te weten valse facturen en CMR-vrachtbrieven, als waren die geschriften echt en onvervalst en - het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften met betrekking tot de omzetbelasting, terwijl hij, verdachte, van bedoelde organisatie oprichter of bestuurder was; 6. [medeverdachte 11] B.V. in de periode van 28 januari 2000 tot en met 31 oktober 2000, in de gemeente Susteren, verkoopfacturen en proformafacturen gericht aan [betrokkene 3] GmbH, [adres] en [adres], te weten nummer 20000101 d.d. 28-01-2000 en nummer 20000414 d.d. 17-04-2000 en nummer 20000529 d.d. 31-05-2000 en nummer 20000630 d.d. 30-06-2000 en nummer 20000915 d.d. 12-09-2000 en nummer 20000927 d.d. 19-09-2000 en andere verkoopfacturen en proformafacturen - zijnde die facturen telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft [medeverdachte 11] B.V. voornoemd telkens valselijk op die facturen vermeld - zakelijk weergegeven - dat [medeverdachte 11] B.V. aan [betrokkene 3] GmbH voornoemd een hoeveelheid op die facturen vermelde goederen (cpu's en/of gsm's) heeft verkocht voor een op die facturen vermeld bedrag aan geld, zulks telkens met het oogmerk om die facturen als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl hij, verdachte, aan die verboden gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven; 7. [medeverdachte 11] B.V. in de periode van 23 juni 2000 tot en met 18 oktober 2000, in de gemeente Susteren, verkoopfacturen en proformafacturen gericht aan [betrokkene 4] GmbH, [adres], te weten nummer 20000615 d.d. 23-06-2000 en nummer 20000806 d.d. 03-08-2000 en nummer 20000933 d.d. 22-09-2000 en nummer 20001024 d.d. 18 oktober 2000 en andere facturen - zijnde die facturen telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft [medeverdachte 11] B.V. voornoemd telkens valselijk op die facturen vermeld - zakelijk weergegeven - dat [medeverdachte 11] B.V. aan [betrokkene 4] GmbH voornoemd een hoeveelheid op die facturen vermelde goederen (cpu's en/of gsm's) heeft verkocht voor een op die facturen vermeld bedrag aan geld, zulks telkens met het oogmerk om die facturen als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl hij, verdachte, aan die verboden gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven; 8. [medeverdachte 11] B.V. in de periode van 7 oktober 2000 tot en met 2 februari 2001, in de gemeente Susteren, verkoopfacturen gericht aan [betrokkene 5], [adres], te weten nummer 20001008 d.d. 7 oktober 2000 en nummer 20001026 d.d. 19 oktober 2000 en nummer 20001124 d.d. 21 november 2000 en nummer 20010202 d.d. 02-02-01 en andere facturen - zijnde die facturen telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft [medeverdachte 11] B.V. voornoemd telkens valselijk op die facturen vermeld - zakelijk weergegeven - dat [medeverdachte 11] B.V. aan [betrokkene 5] voornoemd een hoeveelheid op die facturen vermelde goederen (cpu's en/of gsm's) heeft verkocht voor een op die facturen vermeld bedrag aan geld, zulks telkens met het oogmerk om die facturen als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, aan die verboden gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven; 9. a. [medeverdachte 11] B.V. in de periode van 28 januari 2000 tot en met 24 november 2000, in de gemeente Roermond en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over de aangiftetijdvakken 4e kwartaal 1999 en januari 2000 en februari 2000 en maart 2000 en april 2000 en mei 2000 en juni 2000 en juli 2000 en augustus 2000 en september 2000 en oktober 2000 onjuist heeft gedaan, immers heeft die B.V. telkens opzettelijk op bij de Belastingdienst te Roermond ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde tijdvakken telkens een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven. b. [medeverdachte 11] B.V. in de periode van 21 december 2000 tot en met 28 maart 2001, in de gemeente Roermond en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over de aangiftetijdvakken november 2000 en december 2000 en januari 2001 en februari 2001 onjuist heeft gedaan, immers heeft die B.V. telkens opzettelijk op bij de Belastingdienst te Roermond ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde tijdvakken telkens een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte tezamen en in vereniging met een ander, telkens feitelijke leiding heeft gegeven. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. De raadsvrouwe van verdachte heeft - geheel subsidiair - aangevoerd dat de elementen als hiervoor onder A tot en met D genoemd, dienen te leiden tot bewijsuitsluiting met als gevolg dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Het hof overweegt dienaangaande dat deze subsidiair gevoerde verweren op dezelfde gronden als hiervoor overwogen onder ad A tot en met ad D worden verworpen. Op het onder Ad D overwogene zal het hof bij de straftoemeting terugkomen. Voorts heeft de verdediging ten aanzien van het onder 1 tot en met 9b bewezen verklaarde ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 4 april 2006 de vrijspraak van de verdachte bepleit op de gronden als vervat in de door de raadsman mr. Berndsen overgelegde pleitnotities. De verdediging heeft, zo begrijpt het hof, onder meer gesteld dat: E. er geen sprake is van BTW-fraude, nu er in rechte aanspraak kon worden gemaakt op het zogenaamde nultarief; F. er geen sprake is van valsheid in geschrifte, aangezien de aan de facturen ten grondslag liggende leveringen daadwerkelijk hebben plaatsgehad; G. er geen sprake is van valsheid in geschrifte, gelet op het standpunt dat er geen BTW verschuldigd was, doch dat het zogenaamde nultarief bij intracommunautaire leveringen van toepassing is, nu alle goederen van [medeverdachte 4] B.V. respectievelijk [medeverdachte 11] B.V. daadwerkelijk naar buitenlandse afnemers gingen; H. er bij verdachte geen sprake was van feitelijk leidinggeven aan [medeverdachte 4]B.V. respectievelijk [medeverdachte 11] B.V. I. de beweerdelijke criminele organisatie(s) niet als oogmerk had(den) het plegen van misdrijven. Het hof zal de verweren bespreken onder Ad E t/m Ad I. In het navolgende zal [medeverdachte 4] B.V. steeds worden aangeduid als "[medeverdachte 4]". De besloten vennootschap [medeverdachte 11] B.V. zal hierna worden aangeduid als "[medeverdachte 11]". Ad E. Ten aanzien van de bedrijfsvoering binnen [medeverdachte 4] overweegt het hof het navolgende. [medeverdachte 3] was directeur en enig aandeelhouder van een holding welke enig aandeelhouder is van [medeverdachte 4], een bedrijf dat zich bezighield met de ontwikkeling van nieuwe producten in de automatiseringsbranche. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij in de loop van het jaar 1998 vanwege kapitaalbehoeften op zoek is gegaan naar investeerders. Op enig moment is hij in contact met [verdachte] gekomen, die op zijn beurt [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] heeft geïntroduceerd. Tezamen komen de vier genoemde personen tot het besluit om binnen [medeverdachte 4] de handel in CPU's op te starten. Deel van de afspraak hierbij was dat de winst die zou worden gegenereerd met de CPU-handel binnen [medeverdachte 4] zou blijven. Ook hield de afspraak in dat [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] elk 25% van de aandelen in [medeverdachte 4] zou krijgen. Deze aandelenverdeling is door middel van een onderhandse overeenkomst tot stand gekomen. Voorts is uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep voor het hof - onder meer - het navolgende gebleken: 1. [medeverdachte 4] hield zich daadwerkelijk vanaf het jaar 1999 bezig met de handel in CPU's; 2. [medeverdachte 4] deed het middels het leveren van goederen (CPU's) en het factureren ervan voorkomen alsof ze deze CPU's via de legale kanalen verkocht én leverde aan buitenlandse "bonafide" afnemers, terwijl [medeverdachte 4] in werkelijkheid rechtstreeks voor een dumpprijs aan het bedrijf [betrokkene 6] leverde; 3. de buitenlandse afnemers van [medeverdachte 4] betroffen ondernemingen, speciaal door [medeverdachte 4], althans door een of meer aandeelhouders van [medeverdachte 4], in het leven geroepen om als schakel tussen [medeverdachte 4] en [betrokkene 6] te fungeren ([betrokkene 2] en [betrokkene 1]); 4. door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] werd geen omzetbelasting (Mehrwertsteuerung) aan de Duitse fiscus afgedragen; 5. na de levering van CPU's via (een van) die buitenlandse afnemers van [medeverdachte 4] vond vervolgens een naar het oordeel van het hof niet te verklaren prijsdaling plaats en werden de goederen met verlies maar met Duitse BTW doorgeleverd, al dan niet in werkelijkheid, naar de beoogd eindafnemer [betrokkene 6]; 6. [betrokkene 6] betaalde de CPU-leveringen ondermeer middels LZB-cheques ofwel direct of indirect aan (betrokkenen bij) [medeverdachte 4]; 7. niet gebleken is van een onderliggende grondslag in het economisch verkeer voor deze betalingen, nu de (hoogte van de) betalingen (vaak) niet overeen kwamen met de facturen van de geleverde CPU's. Meer in het bijzonder is voor het hof ten aanzien van de taakverdeling van de vier aandeelhouders van [medeverdachte 4] het volgende komen vast te staan: 1. [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] bij [betrokkene 6] geïntroduceerd; 2. [medeverdachte 2] heeft in opdracht van [verdachte] contact gehad met [betrokkene 6]; 3. [verdachte] heeft [betrokkene 2] opgezet toen [medeverdachte 4] nog via [betrokkene 1], een andere malafide afnemer van [medeverdachte 4], aan [betrokkene 6] leverde; 4. [medeverdachte 2] deed als aandeelhouder en verkoper van CPU's bij [medeverdachte 4] tevens in- en verkoopwerkzaamheden bij de afnemer [betrokkene 2]; 5. [medeverdachte 2] kreeg van [verdachte] prijzen door en hij verzorgde bij [betrokkene 2] de verkoop en de verdere afwikkeling van de transakties met [betrokkene 6]; 6. de financiële administratie bij [betrokkene 2] werd door [verdachte] gedaan; 7. de administratie bij [medeverdachte 4] werd door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gedaan; 8. [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hadden tezamen vergaderingen over de prijzen; 9. voor de levering door [medeverdachte 4] was er een controle van de CPU's die werd verricht door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1]. Ten aanzien van [medeverdachte 11] is uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep voor het hof - onder meer - het navolgende gebleken: 1. [medeverdachte 11] hield zich daadwerkelijk bezig met de handel in CPU's; 2. [medeverdachte 11] deed het middels het leveren van goederen (CPU's en/of GSM's) en het factureren ervan voorkomen alsof ze deze goederen via de legale kanalen verkocht én leverde aan buitenlandse "bonafide" afnemers, terwijl [medeverdachte 11] in werkelijkheid rechtstreeks voor een dumpprijs aan de bedrijven [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8] en/of [betrokkene 9] leverde; 3. de buitenlandse afnemers van [medeverdachte 11] betroffen ondernemingen, speciaal door [medeverdachte 11], althans door betrokkenen binnen [medeverdachte 11], in het leven geroepen om als schakel tussen [medeverdachte 11] en [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8] en/of [betrokkene 9] te fungeren ([betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5]); 4. door [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5] werd geen omzetbelasting (Mehrwertsteuerung) aan de Duitse fiscus afgedragen; 5. na de levering van CPU's en/of GSM's via (een van) die buitenlandse afnemers van [medeverdachte 11] vond vervolgens een naar het oordeel van het hof niet te verklaren prijsdaling plaats en werden de goederen met verlies maar met Duitse BTW doorgeleverd, al dan niet in werkelijkheid, naar de beoogd eindafnemer [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8] en/of [betrokkene 9]; 6. deze eindafnemers betaalden de leveringen via LZB-cheques ofwel direct of indirect aan (betrokkenen bij) [medeverdachte 11]; 7. niet gebleken is van een onderliggende grondslag in het economisch verkeer voor deze betalingen, nu de (hoogte van de) betalingen (vaak) niet overeen kwamen met de facturen van de geleverde CPU's en/of GSM's. Meer in het bijzonder is voor het hof ten aanzien van de diverse personen binnen [medeverdachte 11] het volgende komen vast te staan: 1. [verdachte] en [medeverdachte 6] deden bij [medeverdachte 11] de in- en verkoopwerkzaamheden; 2. [medeverdachte 6] deed tevens in- en verkoopwerkzaamheden bij de klant [betrokkene 4]; 3. [medeverdachte 11] leverde CPU's via [betrokkene 3] naar [betrokkene 6]; 4. op enig moment is er niet meer via [betrokkene 3], maar via [betrokkene 7] naar [betrokkene 6] geleverd. Uit de vorenstaande feiten en omstandigheden, welke blijken uit de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien met de overige door het hof gehanteerde bewijsmiddelen, leidt het hof af dat verdachte en zijn mededaders zich hebben bediend van een schijnconstructie die is opgezet om misbruik te maken van het zo genaamde nultarief ten aanzien van de omzetbelasting bij intracommunautaire transacties. Tot de wezenskenmerken van BTW-carroussel fraude behoort immers dat er meerdere partijen zijn die onderling goederen of diensten leveren, dat in ieder geval één van de transacties intracommunautair plaatsvindt waarbij kan worden geleverd met gebruikmaking van het zogeheten nultarief, alsmede dat bij één van de schakels in de keten (telkens) geen verschuldigde omzetbelasting wordt afgedragen. Bij dit oordeel laat het hof meewegen de omstandigheid dat verdachte noch (een van) zijn mededaders een plausibele verklaring heeft kunnen geven voor de nodeloze en omslachtige leveringen via buitenlandse afnemers aan de eindafnemer, hetgeen immers een prijsverhogende werking heeft. Verdachten kunnen daarom niet worden aangemerkt als te goeder trouw zijnde ondernemers die niet wisten of konden weten dat elders in de keten van leveranties fraude met de BTW werd of zou worden gepleegd. Het verweer wordt verworpen. Ad F. De verdediging heeft aangevoerd dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 11] te goeder trouw hebben gehandeld en dat zowel de leveringen als de facturen en de vervoersbescheiden een waarheidsgetrouwe weergave van de werkelijkheid zijn. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het hof stelt voorop dat het aan de strafrechter is om ten aanzien van de valsheid van de met de leveringen verband houdende facturen en/of vervoersbescheiden een eigen oordeel te geven. Van doorslaggevende betekenis is naar 's hofs oordeel of er ten aanzien van [medeverdachte 4]/[medeverdachte 11] bij de intracommunautaire leveringen in het onderhavige geval al dan niet willens en wetens sprake is van geweest van misbruik van recht. Zoals hiervoor overwogen hebben verdachte en zijn mededaders zich bediend van een schijnconstructie die is opgezet om misbruik te maken van het zogenaamde nultarief ten aanzien van de omzetbelasting bij intracommunautaire transacties. De geleverde CPU's en/of GSM's en bijbehorende facturen en CMR-vrachtbrieven maken een substantieel onderdeel uit van die schijnconstructie. In diezelfde constructie zijn door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 11] facturen en vervoersbescheiden betreffende de inkoop- en verkoop van CPU's aan afnemers opgemaakt, aan welke levering geen reële overeenkomsten tot levering van goederen ten grondslag hebben gelegen. De transacties (levering van goederen met bijbehorende facturen en CMR-vrachtbrieven) hadden slechts tot doel om het misbruik te faciliteren en zijn met dit oogmerk vervaardigd en gerealiseerd. Onder die omstandigheden betroffen zowel de leveringen, de CMR-vrachtbrieven van de CPU's, als ook de (pro-forma)factureringen en de betalingen, die overigens regelmatig niet op elkaar aansloten, een schijnwerkelijkheid en derhalve zijn de te dien aanzien opgestelde geschriften naar het oordeel van het hof dan ook vals in de zin van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof laat bij dit oordeel in het midden of, en zo ja hoeveel, leveringen met bijbehorende facturen en CMR-vrachtbrieven aan de buitenlandse afnemers daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, nu vast is komen staan dat deze slechts hebben plaatsgevonden met één frauduleus doel. Het hof verwerpt mitsdien dit verweer. Ad G. Mede gelet op hetgeen onder ad E is overwogen, stelt het hof bij de bespreking van dit verweer voorop dat een belastingplichtige slechts dan recht heeft op aftrek van de voorbelasting ten aanzien van het nultarief, als deze belastingplichtige niet heeft geweten of kon weten dat een andere handeling, die voorafgaat aan of volgt op een door hem verrichte handeling, fraude met belasting over de toegevoegde waarde oplevert. Nu verdachte en zijn mededaders gebruik hebben gemaakt van een schijnconstructie die juist is opgezet om misbruik te maken van het nultarief door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 11] als belastingplichtigen, hebben zij en daarmee ook de bedrijven [medeverdachte 4] en [medeverdachte 11] weet gehad van de fraude en konden zij derhalve niet een beroep doen op de toepassing van het nultarief en is er naar 's hofs oordeel in casu sprake van het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte. Ad H. en ad I. Ten aanzien van het verweer met betrekking tot de organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (I) overweegt het hof het navolgende. Op grond van de onder Ad E, ad F en ad G geschetste feiten en omstandigheden, alsmede uit de (overige) door het hof gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof af dat gedurende de in de bewezenverklaring genoemde periode en binnen het daar genoemde gebied een in georganiseerd verband opererende groep van natuurlijke en rechtspersonen zich op grote schaal heeft bezig gehouden met het plegen van misdrijven, te weten het plegen van valsheid in geschrift, het gebruik maken van valse facturen en valse CMR-vrachtbrieven als waren die facturen en CMR-brieven echt en onvervalst en het doen van onjuiste belastingaangiften. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof - met de rechtbank - van oordeel dat er sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband, van een organisatie waarin verdachte in een duurzame onderlinge samenwerking heeft geparticipeerd. Het hof verwerpt het verweer. Ten aanzien van het verweer met betrekking tot het feitelijk leidinggeven (H) door verdachte overweegt het hof als volgt: Voor verdachte geldt dat hij in zowel [medeverdachte 4] (25%) als [medeverdachte 11] (100%) aandeelhouder was. Hij heeft deze zeggenschap -zo blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen- aangewend om tezamen en in vereniging met anderen feitelijke leiding te geven aan het plegen van valsheid in geschrifte middels valse (pro)forma facturen en vervoerscheiden en aan het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften, zoals onder 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9a en 9b is bewezenverklaard. Het hof verwerpt het verweer. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde onder 1 en onder 5 is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 140, eerste en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde onder 2, onder 3, onder 6, onder 7 en onder 8 is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, juncto artikel 51, eerste en tweede lid, aanhef en onder 2, en artikel 57, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde onder 4 en onder 9a en 9b is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, juncto artikel 51,eerste en tweede lid, aanhef en onder 2, en artikel 57, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Bij de strafoplegging heeft het hof in het bijzonder het navolgende in ogenschouw genomen. Uit de processtukken blijkt dat verdachte (samen met de medeverdachte [medeverdachte 1]) de initiator is geweest achter (belasting)fraude met [medeverdachte 4]. Achter de (belasting)fraude met [medeverdachte 11] was hij als enige de initiator. Hij was betrokken bij een tweetal criminele organisaties welke het oogmerk hadden het plegen van misdrijven. Verdachte heeft als aandeelhouder van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 11] uitvoerende en essentiële (leidinggevende) werkzaamheden voor deze organisaties verricht. Verdachte hield zich met name bezig met de coördinatie en met prijsafspraken. Het hof zal bij de strafoplegging rekening houden met de initiërende c.q. leidinggevende rol van verdachte binnen de organisatie. De schatkist van de Nederlandse Staat werd benadeeld voor een bedrag van EUR 3.939.009,-- terzake [medeverdachte 4] en voor een bedrag van EUR 38.607.131,-- terzake [medeverdachte 11]. Doordat de organisatie als gevolg van de met omzetbelastingfraude gefinancierde lagere prijzen in staat was de goederen tegen een lagere prijs aan te bieden, heeft zij niet alleen de fiscus (in Nederland of het buitenland) benadeeld, maar daarnaast ernstig nadeel bezorgd aan de branchegenoten die wel overeenkomstig de geldende voorschriften handelden. Daarmee hebben verdachte en zijn mededaders voorts een ernstige inbreuk gemaakt op het stelsel van intercommunautaire belastingheffing en in het verlengde hiervan op de doelstelling(en) van de Europese Unie. Naar het oordeel van het hof kan op grond van het vorenstaande niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van zes jaren. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, alsmede met de mate waarin het bewezen verklaarde schade teweeg heeft gebracht. Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met de omstandigheden dat de verdachte terzake soortgelijke strafbare feiten nog niet eerder in Nederland is veroordeeld. Het hof zal vanwege het hiervoor onder F geconstateerde en onherstelbare vormverzuim ter compensatie de gevangenisstraf verminderen met één maand. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 51, 57, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1, onder 2, onder 3, onder 4, onder 5, onder 6, onder 7, onder 8 en onder 9 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 1, onder 2, onder 3, onder 4, onder 5, onder 6, onder 7, onder 8 en onder 9 bewezen verklaarde oplevert: 1 en 5 telkens: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl hij van die organisatie oprichter of bestuurder was; 2, 3, 6, 7 en 8 telkens: Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging; 4, 9a en 9b telkens: Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren en 11 (elf) maanden. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis en/of uitleveringsdetentie doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Aldus gewezen door mr. Harmsen, voorzitter, mrs. Huige en De Lange, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Van der Velden, griffier, en op 18 april 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken. ?? ?? ?? ?? - 21 - 20-003149-04