Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0894

Datum uitspraak2005-01-28
Datum gepubliceerd2005-08-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-000101-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

In een loods aan de [adres] te Alkmaar is op 17 september 2003 een zogenaamd cocaïnelaboratorium aangetroffen waar op grootschalige en professionele wijze cocaïne bevattende materialen werden bereid, bewerkt en verwerkt. Verdachte heeft zich daar samen met anderen gedurende een periode van enkele weken schuldig gemaakt aan de bereiding, verwerking en bewerking van ongeveer 85 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Veroordeling tot 5 jaar gevangenisstraf.


Uitspraak

arrestnummer: rolnummer: 23-000101-04 datum uitspraak: 28 januari 2005 TEGENSPRAAK VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Alkmaar van 15 december 2003 in de strafzaak onder parketnummer 14-010430-03 van het openbaar ministerie tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1963], zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, thans gedetineerd in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 1 december 2003 en in hoger beroep van 14 januari 2005. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in hoger beroep van 21 september 2004 op vordering van de advocaat-generaal toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. Vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. Bewezengeachte Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij in de periode van 22 augustus 2003 tot en met 17 september 2003 te Alkmaar, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en bewerkt en verwerkt, ongeveer 85 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Ter terechtzitting gevoerd verweer De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer gesteld dat voor haar cliënt sprake was van een noodsituatie als bedoeld in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht, te weten overmacht. Voorzover het hof zou vinden dat de verdachte desondanks anders had moeten handelen, heeft de raadsvrouw gepleit voor het aannemen van psychische overmacht en geconcludeerd tot ontslag van rechtsvervolging. Ter onderbouwing heeft de raadsvrouw -onder meer zakelijk weergegeven- gewezen op de persoonlijke omstandigheden en financiële situatie van de verdachte en zijn familie in Colombia, het feit dat Colombia in staat van burgeroorlog verkeert tussen paramilitairen en guerillagroeperingen waarbij geweld en terreur wordt uitgeoefend met behulp van ontvoeringen om angst onder de plaatselijke bevolking te kweken. De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte gezien de neerwaartse economische spiraal in Colombia is ingegaan op een aanbod tot een baan in Europa. Eenmaal in Nederland aangekomen kwam verdachte terecht in een dwangsituatie met treurige werkomstandigheden in de loods te Alkmaar, waaraan hij zich niet kon onttrekken omdat dat zijn familie in Colombia in ernstige problemen zou brengen, aldus de raadsvrouw. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Voor een geslaagd beroep op overmacht als door de raadsvrouw bepleit is vereist dat er sprake is van een gedraging die voortvloeit uit een actuele concrete nood. Daarbij dient aannemelijk te worden dat de verdachte verkeert in een concrete noodsituatie, hetgeen wil zeggen dat zij objectiveerbaar is en dus niet alleen in de opvatting of verbeelding van de dader bestaat respectievelijk leeft. Voorts is van belang de zorgvuldigheid van het tegen elkaar afwegen van de elkaar concurrerende plichten en belangen en het daarin maken van een gerechtvaardigde keuze, waarbij dient te worden betrokken de vraag of er geen alternatief, minder vergaand middel had kunnen worden aangewend om hetzelfde belang te redden. Voorzover verdachte zich door de slechte economische omstandigheden in Colombia gedwongen voelde in Europa te gaan werken moet worden opgemerkt dat vele landgenoten van verdachte in een vergelijkbare situatie verkeren. Het beroep op noodtoestand is in het licht van het voorgaande onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. De enkele verklaring van de verdachte dat hij de situatie waarin hij terechtkwam als bedreigend heeft ervaren en een opmerking die [betrokkene] tegen hem zou hebben gemaakt, inhoudende de vraag of zijn gezin hem soms niet interesseerde, als een directe bedreiging heeft opgevat, is ook in het licht van de overige door de raadsvrouw geschetste omstandigheden onvoldoende. Hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd kan evenmin tot de slotsom leiden dat sprake was van zodanige psychische druk dat in gemoede kan worden gezegd dat de wilsvrijheid van de verdachte was aangetast en dat van hem redelijkerwijs niet gevergd kon worden dat hij daaraan weerstand bood. Uit het voorgaande volgt dat het beroep op noodtoestand dan wel psychische overmacht faalt. Het verweer wordt derhalve verworpen. Strafbaarheid van het bewezengeachte Met inachtneming van het bovenstaande acht het hof geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit. Het bewezengeachte levert op: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod. Strafbaarheid van de verdachte Met inachtneming van het bovenstaande acht het hof geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Oplegging van straf en/of maatregel De rechtbank te Alkmaar heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest en de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een vliegticket, een stuk papier met een roodkleurige M of W en een geldbedrag van 2.110 euro verbeurd verklaard. Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en zes maanden met aftrek van voorarrest en dat het hof de inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd zal verklaren. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. In een loods aan de [adres] te Alkmaar is op 17 september 2003 een zogenaamd cocaïnelaboratorium aangetroffen waar op grootschalige en professionele wijze cocaïne bevattende materialen werden bereid, bewerkt en verwerkt. Verdachte heeft zich daar samen met anderen gedurende een periode van enkele weken schuldig gemaakt aan de bereiding, verwerking en bewerking van ongeveer 85 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Verdachte was actief betrokken bij dit proces en heeft deel uitgemaakt van een professionele keten, welke loopt van producent naar gebruikers. De aangetroffen hoeveelheid cocaïne is van dien aard dat deze kennelijk bestemd was voor handel en verdere verspreiding. Door aldus te handelen heeft verdachte aanzienlijk bijgedragen aan de instandhouding van de markt van verdovende middelen. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof waaraan gebruikers gemakkelijk verslaafd raken met alle gevolgen voor de gebruikers en voor de maatschappij van dien, zoals het begaan van strafbare feiten die gepleegd worden om aan geld te komen voor de aanschaf van cocaïne. Verdachte heeft kennelijk gehandeld uit persoonlijk winstbejag en zich daarbij niets gelegen laten liggen aan de gevaren voor de gezondheid van cocaïnegebruikers en de nadelige gevolgen voor de maatschappij. Het hof rekent hem dit zwaar aan. Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van twee door de verdediging overgelegde brieven van [naam] gedateerd op 22 april 2004 en 13 mei 2004, alsmede van een brief van de echtgenote van verdachte, [naam echtgenote] met bijgevoegde medische gegevens betreffende haar moeder. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 juli 2004, is verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien de voorwerpen waren vervaardigd of bestemd tot het begaan van het bewezengeachte. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren. Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een vliegticket, een stuk papier voorzien van een M of W en een geldbedrag van 2.110 euro. Dit arrest is gewezen door de 12e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. IJland-Van Veen, Heutink en Korvinus, in tegenwoordigheid van mr. De Wit, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 januari 2005. Mr. Korvinus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.