Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF4653

Datum uitspraak2003-02-18
Datum gepubliceerd2003-02-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/005172-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Tegenspraak Parketnummer : 11/005172-02 Zittingsdatum : 04 februari 2003 Uitspraak : 18 februari 2003 VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) De rechtbank te Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats]. De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht. 1. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding en de wijziging van de tenlastelegging is omschreven. Kopieën van de dagvaarding en de wijziging van de tenlastelegging zijn als bijlage 1 en 1a aan dit vonnis gehecht en maken hiervan deel uit. 2. De voorvragen 2.1 De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 2.2 De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. 2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. 2.4 De schorsing van de vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken. 3. Het onderzoek ter terechtzitting 3.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie - het ten laste gelegde bewezen achtend - heeft gevorderd overeenkomstig de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte vordering ter terechtzitting. 3.2 De verdediging De verdediging heeft naast de hierna te noemen verweren ook een strafmaatverweer gevoerd. 4. De bewijsbeslissingen 4.1 Vrijspraak De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is tenlastegelegd. Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat verdachte het slachtoffer opzettelijk heeft gedood, noch dat verdachte, mede gelet op haar geestestoestand ten tijde van het feit zoals hierna onder 6.2 genoemd, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door haar handelen het slachtoffer zou komen te overlijden. Verdachte dient dan ook hiervan te worden vrijgesproken. 4.2 Het bewijsverweer De raadsman heeft betoogd dat uit het voorhanden zijnde bewijsmateriaal niet onomstotelijk blijkt dat de ribfracturen en de kneuzing van de rechterlong, welke tot een bloeding en ontsteking in het longweefsel hebben geleid tengevolge waarvan het slachtoffer later is overleden, zijn veroorzaakt door het slaan met een voorwerp. De diverse valpartijen van het slachtoffer op de betreffende dag zouden deze fracturen ook hebben kunnen veroorzaken. Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank niet gebleken van één of meer valpartijen van het slachtoffer op de betreffende dag, die dusdanig van aard was/waren, dat daardoor een vijftal ribfracturen zou kunnen zijn ontstaan. Gelet op het vorenstaande, bezien in samenhang met de verklaring van de forensisch geneeskundige [naam geneeskundige], verwerpt de rechtbank dan ook het verweer nu dit niet aannemelijk is geworden. 4.3 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte (subsidiair) op 2 april 2002 te Zwijndrecht aan haar echtgenoot genaamd [naam echtgenoot], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (ribfracturen), heeft toegebracht, door opzettelijk die [naam echtgenoot] met een stofzuigerstang, te slaan, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad. Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. 4.4 De bewijsmiddelen De overtuiging van de rechtbank, dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen. De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften slechts in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. 4.5 Verdachte heeft met kracht met een stofzuigerstang op de borst van het slachtoffer geslagen waardoor deze een vijftal gebroken ribben en een kneuzing van de rechterlong opliep. Ondanks het verweer van verdachte dat zij zich niet meer goed kan herinneren wat er op de bewuste dag gebeurd is en dat zij van mening is dat zij dat niet gedaan kan hebben, is de rechtbank van oordeel dat uit de gedingstukken en het overige ter terechtzitting behandelde blijkt dat verdachte, door zodanig te handelen zich willens en wetens heeft blootgesteld aan het risico dat zij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen, met dien verstande dat zij de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard en op de koop toe genomen heeft. 5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezen verklaarde feit levert op: (subsidiair) ZWARE MISHANDELING, TERWIJL HET FEIT DE DOOD TEN GEVOLGE HEEFT, BEGAAN TEGEN HAAR ECHTGENOOT, strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht. 6. De strafbaarheid van de verdachte 6.1 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft betoogd - kort en zakelijk weergegeven - dat er sprake is van strafuitsluitingsgronden, in casu de schulduitsluitingsgronden ontoerekenbaarheid als bedoeld in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht, fysieke dan wel psychische overmacht als bedoeld in artikel 40 van voornoemd Wetboek dan wel (psychisch) noodweer-exces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van voornoemd Wetboek. 6.2 Het rapport van de deskundige Uit het door [naam psychiater], psychiater, omtrent verdachte uitgebrachte rapport van 2 oktober 2002 komt onder meer het navolgende naar voren - zakelijk weergegeven - : Bij betrokkene was tijdens het begaan van het haar tenlastegelegde feit sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Vanuit haar afhankelijkheid heeft betrokkene zich in de loop der jaren niet kunnen losmaken van haar echtgenoot, waarbij zij een groot aantal vernederingen en frustraties lijkt te hebben geaccepteerd en getolereerd en adviezen om apart te gaan wonen of te gaan scheiden heeft afgewezen. Met name naar mate de toestand van haar echtgenoot somatisch verslechterde en daardoor een steeds groter beroep op betrokkene werd gedaan, was ze niet meer tegen de situatie opgewassen en kwamen er meer agressieve gevoelens naar boven - niet in het laatst vanuit de ambivalentie naar haar echtgenoot -, die voor betrokkene niet acceptabel waren en die grotendeels onderdrukt en verdrongen werden. Op de dag van het tenlastegelegde is het vermoedelijk door de herhaaldelijke valpartijen van echtgenoot zo geweest, dat al aanwezige gevoelens van onmacht en frustratie zich opgehoopt hebben en uiteindelijk tot een impulsdoorbraak hebben geleid, waarbij betrokkene met plumeau en/of stofzuigerstang haar machteloosheid op haar echtgenoot zou hebben afgereageerd. Betrokkene kan als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd voor het tenlastegelegde. Gezien het marginale verband tussen het tenlastegelegde en betrokkene's gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, wordt het recidiverisico op basis van deze stoornis uiterst gering ingeschat - temeer gelet op de lange aanloop tot een situatie als ten tijde van het tenlastegelegde. 6.3 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman tot ontoerekenbaarheid van verdachte nu dit - mede gelet op het rapport van de deskundige [naam psychiater] - niet aannemelijk is geworden. De rechtbank verwerpt ook de overige hiervoor onder 6.1 genoemde verweren. De omstandigheden, welke door de raadsman aan deze verweren ten grondslag zijn gelegd vinden geen steun in de feiten zoals deze tijdens het onderzoek ter terechtzitting aan de rechtbank zijn gebleken en vinden ook overigens geen steun in het recht. De rechtbank verenigt zich met de conclusie van voornoemde deskundige [naam psychiater]. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige, voldoende is gebleken dat het tenlastegelegde feit in enigszins verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten en/of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor het door haar gepleegde feit. 7. De motivering van sanctie en overige beslissingen 7.1 De hoofdsanctie Bij het bepalen van de op te leggen sanctie heeft de rechtbank rekening gehouden met: - de ernst van het feit en omstandigheden waaronder dit is begaan en - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Voor wat betreft de ernst van het feit en omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen: Verdachte heeft haar hulpbehoevende echtgenoot van 80 jaar zodanig toegetakeld dat deze daardoor een vijftal ribben heeft gebroken en een kneuzing van de rechterlong heeft opgelopen. Daardoor is een longbloeding en een ontsteking van de rechterlong ontstaan, aan de gevolgen waarvan haar echtgenoot ruim een week na dit gebeuren is overleden. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte haar hulpbehoevende echtgenoot met buitensporig geweld te lijf is gegaan. Bloedspatten van haar echtgenoot zaten tot op een hoogte van ruim één meter op de muur. Ook is vastgesteld dat het lichaam van het slachtoffer, naast de reeds genoemde gebroken ribben en kneuzing van de rechterlong, tal van steekwonden vertoonde op het hoofd, armen, borstkas en buik. Een bebloede snoeischaar die is aangetroffen op een kastje dat in de gang stond, is hiervan een stille getuige. Daaraan voegt de rechtbank toe dat er in het geheel geen sprake was van een noodzakelijke verdediging van eigen lijf of goed van verdachte. Integendeel, haar echtgenoot was hulpbehoevend, was gevallen en kon niet zelf opstaan. Uit de houding waarin het slachtoffer liggend in de gang door onder meer de ambulancebroeders is aangetroffen en de plaats van de diverse steekwonden, is veeleer af te leiden dat het slachtoffer liggend op de grond heeft getracht met zijn armen afwerende bewegingen te maken. Door de directe nabestaanden en de buurtbewoners is geschokt gereageerd op dit drama. Ook in ruimere kring is met gevoelens van verbijstering van dit verschrikkelijke gebeuren kennis genomen. Huiselijk geweld lijkt meer en meer voor te komen. Dat echter iemand van 74 jaar haar zieke en van haar zorg afhankelijke echtgenoot van 80 jaar zodanig toetakelt dat deze aan de gevolgen daarvan komt te overlijden, is onbegrijpelijk en is strijdig met elk gevoel voor normale verhoudingen. De rechtbank overweegt dat de jarenlange situatie van afhankelijkheid van haar echtgenoot, de haat/liefde verhouding tussen beiden en het steeds grotere beroep dat op verdachte werd gedaan voor de verzorging van haar zieke echtgenoot, volgens psychiater [naam psychiater] resulteerden in een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Alles wijst erop dat verdachte onder invloed van de bij haar opgehoopte gevoelens van onmacht en frustratie handelde en in een impulsdoorbraak daarvan haar gevoel van machteloosheid op haar echtgenoot heeft losgelaten. Desalniettemin komt de deskundige tot de conclusie dat er slechts een marginaal verband bestaat tussen het ten laste gelegde feit en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte. Verdachte is als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Het recidiverisico wordt als uiterst gering ingeschat en een specifiek gedragskundig advies is niet geïndiceerd. Gelet op de ernst van het feit en het gegeven dat verdachte niet méér dan enigszins verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht, acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf op zijn plaats. De vraag doet zich voor welke modaliteit daarvan in deze situatie op zijn plaats is. De rechtbank overweegt in dit verband dat het recidiverisico door de deskundige als uiterst gering wordt ingeschat. Bovendien is een specifiek gedragskundig advies niet geïndiceerd. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf geen algemeen noch een specifiek doel is gediend en dat er geen argumenten zijn vanuit het oogpunt van generale of specifieke preventie voor het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de ernst van het feit, de onherstelbare gevolgen daarvan voor het slachtoffer - hij is immers overleden -, de gevoelens van verbijstering die dit gebeuren heeft opgeroepen in de woonomgeving van het slachtoffer en daarbuiten en de persoon van de verdachte en haar omstandigheden, de enige strafmodaliteit die passend en geboden is, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daaruit volgt dat de rechtbank van oordeel is dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan voornoemde feiten en omstandigheden De rechtbank overweegt dat een bepaalde leeftijd - verdachte is thans 75 jaar - op zich geen verhindering behoeft te zijn voor het ondergaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Leeftijd zegt op zich niets over het al dan niet geschikt zijn detentie te ondergaan. Factoren die wel een rol spelen kunnen bij voorbeeld gelegen zijn in de sfeer van de gezondheid van betrokkene en de afhankelijkheid van een bepaalde vorm van zorg en/of begeleiding. De rechtbank heeft in dit verband kennis genomen van het advies van genoemde deskundige dat, gelet op de leeftijd van betrokkene en haar vrij wankele psychische evenwicht, vanuit gedragskundig oogpunt een voorwaardelijke gevangenisstraf sterk de voorkeur zou hebben boven een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank begrijpt deze voorkeur, maar overweegt dat de gezondheid van betrokkene weliswaar niet optimaal is, maar dat niet gezegd is dat zij daardoor detentieongeschikt is. Medische verzorging is ook in een detentiesituatie mogelijk. Het feit dat betrokkene thans enige sociaal-geriatrische begeleiding heeft kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin leiden tot de conclusie dat zij detentieongeschikt is. Ook hiervoor geldt dat tot op zekere hoogte een passende begeleiding in een detentiesituatie kan worden geboden. Mede gelet op het feit dat de deskundige geen specifiek gedragskundig advies geïndiceerd acht, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte niet detentieongeschikt is. De rechtbank verbindt aan het voorgaande de conclusie dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen en dat de omstandigheden van betrokkene geen belemmering vormen haar een dergelijke straf op te leggen. Bij het bepalen van de hoogte daarvan zal de rechtbank in hoge mate rekening houden met de persoon van de verdachte, haar leeftijd en haar omstandigheden. 8. De toepasselijke wettelijke voorschriften De opgelegde straf berust op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften. 9. De beslissing De rechtbank: - verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij; - verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.3 van dit vonnis; - verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde het hier onder 5. vermelde strafbare feit oplevert; - verklaart de verdachte hiervoor strafbaar; - veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot: EEN GEVANGENISSTRAF VOOR DE DUUR VAN ÉÉN JAAR, - bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de haar opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Dit vonnis is gewezen door: Mr. T.F. van der Lugt, voorzitter, en mrs. A.P. Hameete en I.M.A. de Graaf, rechters, in tegenwoordigheid van [naam griffier], griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 februari 2003.