Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE4917

Datum uitspraak2002-07-04
Datum gepubliceerd2002-07-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/067539-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/067539-01 Datum uitspraak: 4 juli 2002 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de rechtbank Amsterdam, achtste meervoudige kamer B, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te Paramaribo (Suriname) op 6 augustus 1953, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring [adres] De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2002. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd. 2. Voorvragen -------------- 3. Waardering van het bewijs 3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken, nu het causale verband tussen de handelingen van verdachte en de uiteindelijke dood van het slachtoffer niet onomstotelijk is vast komen te staan. 3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair telastegelegde: op 28 december 2001 te Huizen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, op korte afstand met een pistool in de linkerbil en in het linkerbovenbeen van die [slachtoffer] heeft geschoten. ten aanzien van het onder 2 telastegelegde: op 28 december 2001 te Huizen een wapen van categorie III, te weten een pistool, merk Tanfoglio, type GT 28, kaliber 6.35 mm, en munitie van categorie III, te weten 5 patronen, merk Sellier & Bellot, kaliber 6.35 mm, voorhanden heeft gehad. Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. 4. Het bewijs De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. De strafbaarheid van de feiten en verdachte De verdediging heeft ter terechtzitting ten aanzien van het onder 1 telastegelegde het verweer gevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, noodweerexces, dan wel putatief noodweer, zoals is vermeld in de pleitnotitie, waarvan een kopie als bijlage 2 aan dit vonnis is gehecht. De rechtbank overweegt het navolgende. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat in de nacht van 28 december 2001 het slachtoffer zich naar de woning van de ex-vrouw van verdachte heeft begeven en aldaar aanbelde, waarna de deur door de ex-vrouw werd opengedaan. De rechtbank acht aannemelijk dat de deur met kracht door de slachtoffer werd opengeduwd, nu ook de ex-vrouw van verdachte hierover verklaart. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij, toen hij zag dat het slachtoffer voor de -nog gesloten- deur van de woning van zijn ex-vrouw stond, zijn hand op de broekzak heeft gelegd waarin hij het -doorgeladen- wapen had gestopt. Desgevraagd heeft verdachte ter terechtzitting verklaard de hand op het wapen te hebben gelegd om dat hij "het niet vertrouwde". Pas daarna werd de deur geopend en stond verdachte oog in oog met het slachtoffer. Desgevraagd heeft verdachte ter terechtzitting geantwoord geen aanleiding te hebben gehad te veronderstellen dat het slachtoffer gewapend was. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat uit de gedragingen van het slachtoffer naar objectieve maatstaven kan worden geconcludeerd dat er sprake was van onmiddellijk dreigend gevaar waartegen verdachte zich had moeten verweren. Nog daargelaten het feit dat verdachtes verklaring over de situatie ter plaatse voorafgaand aan het schietincident -te weten de omstandigheid dat het slachtoffer met zijn hand een beweging heeft gemaakt naar de binnenkant van zijn jas- niet wordt gesteund door de verklaring van een ander. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer, nu geen sprake is geweest van een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf of goed. Nu de rechtbank van oordeel is dat in het onderhavige geval geen sprake is geweest van een noodweersituatie en verdachte zich voor zijn beroep op noodweerexces beroept op dezelfde situatie, verwerpt de rechtbank tevens het beroep op noodweerexces. Met betrekking tot het door de verdediging gevoerde verweer betreffende putatief noodweer(-exces) is de rechtbank van oordeel dat gelet op de eerder genoemde omstandigheden evenmin aannemelijk is geworden dat achteraf dient te worden vastgesteld dat verdachte naar objectieve maatstaven is uitgegaan van een voorstelling van zaken, die, naar later bleek, niet juist was, doch wel voorstelbaar. De rechtbank verwerpt dan ook het laatstgenoemde verweer. De bewezen geachte feiten zijn ook overigens volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 6. Motivering van de straf De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een geweldsdelict. Verdachte had een doorgeladen pistool in zijn zak en heeft het slachtoffer, terwijl deze in de deuropening stond in zijn onderlichaam geschoten en vervolgens, terwijl het slachtoffer op de grond lag, nogmaals in zijn onderlichaam geschoten. Door aldus te handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast en moet het slachtoffer angst hebben gehad. Gewelddadige delicten als deze veroorzaken gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte was in het bezit van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Het voorhanden hebben van dergelijke goederen kan een onaanvaardbare risico voor de veiligheid van personen met zich brengen. Uit het verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 28 december 2001 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het door drs. J.M.O., psycholoog, over verdachte opgemaakte rapport d.d. 28 februari 2002. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 8. Beslissing Verklaart het onder 1 primair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde: poging tot doodslag ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde: handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie en handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. van Dijk, voorzitter, mrs. H.P.E. Has en K. Toxopeus-Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van H.M.T. Hovens, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juli 2002.